#071: Voldoende georiënteerd?
In de praktijk maakt het Openbaar Ministerie voor het bepalen van de te eisen straf veelal gebruik van oriëntatiepunten. Aan de hand van verschillende indicatoren wordt bepaald welke straf passend zou zijn voor het strafbare feit waarvan de betrokkene wordt verdacht. Ook rechtbanken en hoven blijken dergelijke oriëntatiepunten steeds meer te hanteren. Of dit een toe te juichen ontwikkeling is is echter nog maar de vraag. Alle bijzondere omstandigheden kunnen niet per geval in richtlijnen worden opgenomen, maar iedere concrete zaak dient wel op zijn eigen merites beoordeeld te worden. Het is dus aan de verdediging om de rechter te prikkelen zich voldoende te oriënteren op alle omstandigheden van het geval en maatwerk te leveren.
Hof Den Haag wees onlangs een interessant arrest – in verband met een opiumwetdelict – waarin de rechter duidelijk is geprikkeld maatwerk te leveren ten aanzien van de strafmaat. De officier van justitie heeft in die zaak een strafmaatappel ingesteld, omdat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom een beduidend lagere straf is opgelegd dan de LOVS richtlijnen ‘voorschrijven’ in dat geval. Het Hof stelt in het arrest nog maar eens voorop dat de rechter in een concrete zaak niet gebonden is aan oriëntatiepunten. Dergelijke richtlijnen zijn geen recht in de zin van artikel 79 Wet RO. Noch de verdediging, noch het Openbaar Ministerie kan met vrucht klagen over de strafmotivering van rechters en rechterlijke colleges in relatie tot de LOVS oriëntatiepunten. Het Hof licht wel toe dat in deze zaak de LOVS oriëntatiepunten als uitgangspunt is genomen en met welke mitigerende omstandigheden – zoals de feitelijke rol van de verdachte en het feit dat hij een first offender is – rekening is gehouden. Het Hof heeft in deze zaak dus niet ‘klakkeloos’ de oriëntatiepunten gevolgd, maar expliciet gemotiveerd welke omstandigheden een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de opgelegde straf.
In het geval van fraudezaken wordt in de praktijk eveneens vaak gebruik gemaakt van oriëntatiepunten. Het benadelingsbedrag wordt in die oriëntatiepunten gebruikt als uitgangspunt voor het bepalen van de strafeis. Daarna dienen volgens de oriëntatiepunten strafverminderende dan wel –verzwarende omstandigheden in aanmerking te worden genomen, zoals de vraag of sprake is van recidive of de vraag of de betrokkene heeft gehandeld in de uitvoering van een beroep of bedrijf. Het feit dat de geïndiceerde straf in de oriëntatiepunten niet is gekoppeld aan het gehele delict maar ‘slechts’ aan het benadelingsbedrag, maakt ons inziens dat de oriëntatiepunten onevenwichtigheid tot gevolg kunnen hebben. Een onwenselijke situatie. Wij concludeerden al eerder dat het ‘klakkeloos’ volgen door de rechter van de eisen conform oriëntatiepunten willekeur in de hand zal werken. Alle bijzondere aspecten van het individuele geval dienen mee- en afgewogen te worden.
Op de oriëntatiepunten in fraudezaken is de nodige kritiek geuit. Deze kritiek is voor mrs. A.J.E. Schouten en C. Beuze – senior juridisch medewerkers bij Hof Amsterdam – niet onopgemerkt gebleven. In hun recente bijdrage in het stafblad[1] onderkennen zij de beperking van de oriëntatiepunten en analyseren zij de werking van de Engelse Fraud Bribery and Money Laundering Offences Guideline. In die richtlijnen wordt een onderscheid gemaakt tussen de verschillende vormen van fraude en de daarvoor geldende strafmaxima. De Engelse guideline ‘dwingt’ de rechter tot het betrekken van vele factoren bij het bepalen van de omvang van de schade die als uitgangspunt wordt gehanteerd om de straf te bepalen. Zo wordt in het geval van belastingfraudezaken het feitelijke voordeel en het beoogde voordeel meegewogen. Ook het effect van de fraude op eventuele slachtoffers speelt een rol in de vaststelling van de omvang van de schade. Dit zal een heel ander uitgangspunt opleveren dan wanneer enkel het benadelingsbedrag wordt gehanteerd. Deze guideline biedt ons inziens dan ook inspiratie om de rechter te prikkelen verder te kijken dan de uitgangspunten die zijn opgenomen in de Nederlandse oriëntatiepunten voor straftoemeting in fraudezaken.
Wat is jouw ervaring met de wijze waarop de oriëntatiepunten als uitgangspunt worden gehanteerd door rechters? En op welke wijze zou het beter kunnen?
[1] Mr. A.J.E. Schouten en mr. C. Beuze, ‘Fraud, Bribery and Money Laundering Offences Guideline, Een bruikbaar handvat voor de ontwikkeling van de Nederlandse oriëntatiepunten voor straftoemeting in fraudezaken?’, Strafblad, 2014, afl. 2, p. 83 – 87.
No Comments