#519: De pv-paradox

Één ei is geen ei, ook in het strafrecht: op basis van één bewijsmiddel kan niet worden veroordeeld. Artikel 344 lid 2 Sv bevat echter een belangrijke uitzondering op deze regel: één proces-verbaal van een opsporingsambtenaar is wél voldoende voor een bewezenverklaring. De wetgever kent aan pv’s dus een hoge bewijswaarde toe. Daarbij wordt er natuurlijk op vertrouwd dat de pv’s juist zijn. Maar op dat uitgangspunt valt nogal wat aan te merken (zie bijvoorbeeld #148, #304 en #416).

LEES VERDER

#509: Bedrijfsonderzoek is geen opsporingsonderzoek

Het is bekend dat het Openbaar Ministerie alle reden heeft om efficiënter met onderzoekscapaciteit om te gaan. Maar dat betekent niet dat de strafvorderlijke waarborgen daaronder mogen leiden. Recent verscheen een opmerkelijk vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland over een zaak waarin het Openbaar Ministerie het bewijs van strafbare feiten baseerde op een onderzoek door een particulier bedrijf. Is het toelaatbaar dat het Openbaar Ministerie zich op een dergelijk onderzoek baseert?

LEES VERDER

#416: Een herstelbaar verzuim?

Veelvuldig hebben wij geschreven over het feit dat de juistheid van een proces-verbaal niet zonder meer kan worden aangenomen, en niet zonder reden. Hierover schreven we onder meer al in Vaklunches #12#43#99,  #132, #148 en #320. Het ligt in de lijn der verwachting dat (opzettelijke) onjuistheden in processen-verbaal vaker voorkomen dan ze aangetoond kunnen worden in de praktijk. De besproken jurisprudentie in die Vaklunches zal dus slechts het topje van de ijsberg zijn. Wat wij moeilijk kunnen verkroppen is dat hier zo lichtzinnig mee wordt omgegaan. Immers, als er bewijs is dat er fouten door de opsporingsambtenaren zijn gemaakt in de processen-verbaal dan kan dit bewijs veelal ook meteen dienen om de geconstateerde fouten met de mantel der liefde te bedekken. Het probleem is daarmee dan toch opgelost?LEES VERDER

#406: Een krachtig signaal

Op 1 december 2020 heeft de Hoge Raad een overzichtsarrest gewezen over de toepassing van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Hierover schreven wij ook in Vaklunch #401 . In het nieuwe jaar wordt nu een ouder arrest gepubliceerd, van begin 2020. Wat hiervan de reden is, is voor ons niet geheel duidelijk. Wellicht dat men wil aantonen dat het beoordelingskader in het arrest van januari 2020 anders is geformuleerd dan het ‘nieuwe’ toetsingskader van de Hoge Raad. Wat ons betreft geeft het arrest van januari 2020 van het Hof Den Haag nog steeds een krachtig signaal over wanneer bewijsuitsluiting kan volgen en verdient het om die reden aandacht.LEES VERDER

#209: De strafrechter en het nemo tenetur beginsel

Het eeuwige spanningsveld tussen het strafrecht en het fiscale recht is dat de verdachte een zwijgrecht heeft en het recht om zichzelf niet te incrimineren, terwijl de belastingplichtige een informatieplicht heeft. Dit botst nogal eens. De verhouding tussen beiden is al diverse keren aan de orde geweest. Bestaat bijvoorbeeld nog een fiscale informatieverplichting op het moment dat je verdachte bent? Het 12 juli-arrest dat daarover gaat is alom bekend. In dit arrest was een geschil of de Belastingdienst fiscaal relevante informatie op straffe van het verbeuren van een dwangsom mag vorderen van een belastingplichtige, terwijl deze informatie mogelijk incriminerend kan zijn voor deze belastingplichtige. De Hoge Raad oordeelde kort gezegd dat een ieder is gehouden om aan zijn wettelijke fiscale verplichtingen te voldoen. Echter, het is vervolgens aan de straf- of boeterechter om afgedwongen wilsafhankelijk materiaal uit te sluiten voor de boete. Hoe gaat de strafrechter nu om met deze jurisprudentie?LEES VERDER

#199: Een gewaarschuwd OM telt voor twee?

Het nieuwe jaar begint vol nieuwe kansen; zo ook de jurisprudentie op basis waarvan het witwas tij lijkt te keren. Op de valreep van 2016 besteedden wij in vaklunch #197 al aandacht aan het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 13 december 2016. En niet lang daarvoor diende de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 28 oktober 2016 zich aan, waar wij in vaklunch #190 over schreven. In die zaak gaf Hof Arnhem-Leeuwarden het Openbaar Ministerie een signaal dat het niet achterover kan leunen indien een verklaring is gegeven voor de herkomst die min of meer plausibel is. Een goed voorbeeld doet volgen?LEES VERDER

#196: Een pleidooi is geen bewijs

Zoveel advocaten, zoveel meningen. En dus ook zoveel strategieën. Het komt in de praktijk wel voor dat een aanvankelijk gekozen verweer of strategie op een later moment wordt aangepast. Bijvoorbeeld in hoger beroep. Of indien een andere advocaat de zaak heeft overgenomen. In voorkomende gevallen kan een eerder gevoerd verweer of een eerder gegeven toelichting op de feiten op zijn minst ‘ongelukkig’ worden genoemd. In die gevallen kan de vraag opkomen of het pleidooi of de verklaring van de raadsman als bewijs kan worden gebruikt. Maar het strafrecht kent geen vrije bewijsleer, de wet bepaalt wat wel en niet als bewijs kan dienen. Het pleidooi en de verklaring van de raadsman vallen daar niet onder. Toch komt het voor dat de Hoge Raad – ondanks de duidelijke lijn in de jurisprudentie – zich geconfronteerd ziet met zaken waarin Hoven ten onrechte een mededeling of pleidooi van de raadsman wél als bewijs hebben gekwalificeerd.LEES VERDER

#179: Zijn rechters nog altijd ongehoorzaam?

De Hoge Raad heeft een strenge en duidelijke lijn uitgezet als het gaat om het sanctioneren van vormverzuimen. Politie en justitie dienen zich gedurende het opsporingsonderzoek uiteraard te houden aan de regels zoals geformuleerd in het Wetboek van Strafvordering. Doen zij dat niet, dan kunnen dergelijke vormverzuimen consequenties hebben. Artikel 359a Sv vormt de grondslag om te bepalen of dan wel welk gevolg aan een vormverzuim moet worden verbonden. Een van die gevolgen is de sanctie van bewijsuitsluiting. Het is aan de verdediging om op basis van de criteria, zoals uiteengezet door de Hoge Raad, een dergelijke sanctie te bewerkstelligen. Vorig jaar werd een trend ontdekt waarbij rechters sneller gevolgen verbonden aan vormverzuimen dan wellicht was bedoeld door de Hoge Raad. Is deze trend nog steeds waarneembaar?LEES VERDER

#172: To prove or not to prove

Zonder bewijs geen veroordeling. Het Wetboek van Strafvordering is glashelder. Het bewijs vormt de kern van ons strafvorderlijk stelsel. Artikel 339, lid 1, Sv bepaalt welke wettige bewijsmiddelen bestaan. Naast de eigen waarneming van de rechter zijn dat verklaringen van de verdachte, de getuige of de deskundige en schriftelijke bescheiden. Het tweede lid van artikel 339 Sv bepaalt verder dat ‘feiten of omstandigheden van algemeene bekendheid’ geen bewijs behoeven. Dat lijkt ook niet meer dan logisch. Het is een enorm voor de hand liggende bepaling. Want waarom zou er immers nog bewijs moeten worden geleverd voor het feit dat de lucht blauw is? Of voor het feit dat sneeuw wit is? Maar is het een feit van algemene bekendheid dat een jas met de opdruk “A.C.A.B.” beledigend is voor een agent? En is het algemeen bekend dat Aloë Capensis en Aloë Vera niet hetzelfde zijn? Wie bepaalt in dat geval wat algemene kennis is? Het antwoord op deze vraag bepaalt namelijk of het feit al dan niet bewezen moet worden.LEES VERDER

Loading new posts...
No more posts