#573: Toegang tot het strafdossier voor derden
Op grond van artikel 51b Sv heeft het slachtoffer recht op kennisneming van processtukken. Het gaat dan om stukken die zien op een vermeend strafbaar feit waarvan iemand het slachtoffer is geworden, zodat deze een claim als benadeelde partij kan worden voorbereiden. In fraudezaken komt het steeds vaker voor dat partijen via deze route toegang krijgen tot (delen van) een strafdossier. Dat wordt echter niet altijd gebruikt voor het onderbouwen van een vordering van een benadeelde partij in het strafrecht. Zeker in het financiële strafrecht zien wij dat het materiaal wordt gebruikt om een civielrechtelijke discussie te starten of om de media te voeden. Hoe kan de verstrekking van stukken door het Openbaar Ministerie aan derden in de praktijk worden voorkomen?
Artikel 51b Sv is enkel bedoeld voor verstrekking van informatie aan een slachtoffer voor strafvorderlijke doeleinden, zie daarover ook Vaklunch #565. Het stelt een slachtoffer in staat kennis te nemen van de processtukken die voor hem van belang zijn om een schadeclaim te kunnen voorbereiden en zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces.
Voor andere dan strafvorderlijke doeleinden is de Wet Justitiële en Strafvorderlijke Gegevens (Wjsg) voor derden de basis om stukken uit een strafdossier te verkrijgen (art. 39e en 39f). Op basis van de Wjsg wordt een belangenafweging gemaakt ter beoordeling van het verzoek van het slachtoffer. Het verzoek wordt getoetst op subsidiariteit, proportionaliteit en noodzakelijkheid. En niet onbelangrijk: de Aanwijzing Wjsg stelt overigens het uitgangspunt dat geen informatie wordt verstrekt als geen definitieve vervolgingsbeslissing is genomen of de zaak is geëindigd in een sepot of vrijspraak, tenzij sprake is van een zwaarwegend belang zoals geïdentificeerd in de aanwijzing. In het geval geen vervolgingsbeslissing is genomen geldt ook nog een spoedeisend belang.
In de praktijk loopt de informatieverstrekking voor doelen als bedoeld in de Wjsg echter vaak – en ons inziens ten onrechte – verkapt via artikel 51b Sv. Kennelijk wordt het strafvorderlijke doel van het verzoek niet afdoende onderzocht en getoetst door de officier van justitie, dan wel zijn de voorwaarden waaronder de informatie wordt verstrekt en sancties als die voorwaarden worden geschonden, niet stevig genoeg.
In veel gevallen wordt de verdachte in fraudezaken geconfronteerd met verstrekking van informatie aan een (vermeend) slachtoffer op basis van artikel 51b Sv als het kwaad al is geschied. Aan de consequenties daarvan zullen we binnenkort een vaklunch besteden. Gelukkig zijn er ook officieren van justitie die oog tonen voor het belang van een zorgvuldige toets om informatie uit het strafproces te verstrekken en verzoeken voorafgaand aan de beslissing op het verzoek ex artikel 51b Sv om de reactie van de betrokken partijen.
Zo kon het dat (advocaten van) de verdachte in een strafrechtelijk onderzoek naar vermeende grafschennis bekend raakte(n) met het voornemen van de officier van justitie om processtukken te verstrekken aan partijen die aangiften hadden gedaan. Ondanks de gemotiveerde bezwaren van de verdachte, beslist de officier van justitie om de stukken toch te verstrekken. Een gang naar de rechter-commissaris biedt geen soelaas, nu tegen een beslissing om stukken te verstrekken geen rechtsmiddel openstaat.
In de reactie toont de rechter-commissaris zich overigens wel kritisch op het besluit om informatie te verstrekken, nu het nog maar de vraag is of de verzoekers wel kunnen worden aangemerkt als slachtoffer of benadeelde partij. De verdachte wendde zich vervolgens tot de voorzieningenrechter en eiste in kort geding “gedaagde te verbieden om op grond van artikel 51b Sv, dan wel artikel 39f Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg), dan wel op enige andere grond over te gaan tot verstrekking van het strafdossier aan alle andere personen dan de nabestaanden van de overledene in graf 2 (…)”.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hoewel de verdachte (mede) aanvoert dat in dit geval geen vervolgingsbeslissing is genomen en reeds om die reden geen stukken kunnen worden verstrekt – conform de Wjsg – baseert de voorzieningenrechter de beslissing op het oordeel dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat sprake is van slachtofferschap, omdat er geen aanwijzingen zijn dat de handelingen van de verdachte zijn gericht op of hebben plaatsgevonden rondom de graven van geliefden die aangifte hebben gedaan. Voorlopig tenminste. De voorzieningenrechter maakt duidelijk dat het verbod op basis van de op dit moment beschikbare informatie is genomen en geldt zolang er geen andere feiten uit het onderzoek naar boven zijn gekomen, die tot een andere beoordeling moeten leiden.
Ons inziens is dit een terechte uitkomst én een belangrijk signaal richting het Openbaar Ministerie. Een aangever van een strafbaar feit is niet zonder meer een slachtoffer of benadeelde partij. De beoordeling van verzoeken ex artikel 51b Sv moet zorgvuldig worden gedaan. En in voorkomende gevallen moet de beslissing op een dergelijk verzoek worden aangehouden tot het strafvorderlijk onderzoek verder gevorderd is, om daadwerkelijk te kunnen toetsen of sprake is van slachtofferschap of niet. Dit komt het opsporingsonderzoek ook ten goede en doet recht aan een eerlijk proces. Immers moet ook de verdediging de gelegenheid krijgen om aangevers als onbevangen getuigen te horen.
Heb je hier vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.
No Comments