#565: Privacy voor slachtoffers – a two way street?

Op 16 februari 2024 is de conceptversie van het Besluit bescherming slachtoffergegevens in processtukken in internetconsultatie gebracht. Met dit besluit wordt beoogd de privacy van slachtoffers van strafbare feiten beter te beschermen. Uit onderzoeken door het WODC in 2015 is namelijk gebleken dat slachtoffers een inbreuk op hun privacy ondervinden als verdachten via het procesdossier toegang krijgen tot hun persoonlijke gegevens. Maar hoe werkt het recht op privacy als het gaat om een verdachte (entiteit) ten opzichte van een vermeend slachtoffer?

De reden dat wij hier aandacht voor vragen is dat wij in financiële fraudezaken steeds vaker zien dat vermeende slachtoffers het strafrecht gebruiken voor informatie. Artikel 51b Sv stelt een slachtoffer, die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden, in staat kennis te nemen van de procestukken die voor hem van belang zijn. Processtukken kunnen ook tijdens het strafrechtelijk onderzoek al worden verstrekt. In toenemende mate zien wij dat het slachtoffer via de bepaling van artikel 51b Sv het procesdossier bemachtigt om het dossier vervolgens in te zetten voor civiele doeleinden, maar dit is niet het doel van artikel 51b Sv. Het verkrijgen van stukken voor het opstellen van een civiele vordering dient juist te geschieden op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). Eerder schreven wij hierover in Vaklunch #276.

Het is niet zonder reden dat het slachtoffer de route van artikel 51b Sv verkiest boven de route van de Wjsg voor het verkrijgen van stukken uit het strafdossier. De Wjsg heeft een strikt toetsingskader. Bij een beroep op de Wjsg heeft het slachtoffer bijvoorbeeld geen recht op afschriften van de stukken. Daarnaast wordt een belangafweging gemaakt ter beoordeling van het verzoek van het slachtoffer. Het verzoek wordt getoetst op subsidiariteit, proportionaliteit en noodzakelijkheid. De Aanwijzing Wjsg bepaalt tevens dat er geen recht op inzage bestaat als het Openbaar Ministerie nog geen definitieve vervolgingsbeslissing heeft genomen of de zaak is geëindigd in een sepot of vrijspraak.

Voor artikel 51b Sv gelden al deze restricties niet. Het is in beginsel aan de officier van justitie om een beoordeling te maken. Maar het doel van het verstrekken van stukken op grond van artikel 51b Sv is bij uitstek het onderbouwen van een strafrechtelijke vordering en niet voor andere doeleinden. Wij pleiten er daarom voor dat er striktere regels komen over het gebruik van de stukken door de slachtoffers om zo ook de privacyrechten van de verdachten te waarborgen.

Buiten het oneigenlijke gebruik van artikel 51b Sv voor civiele doeleinden, kan de inzage in processtukken door het slachtoffer an sich problematisch zijn voor een verdachte (rechtspersoon) waarvan het procesdossier bestaat uit privacygevoelige data. Zeker in financiële strafzaken zijn de dossiers omvangrijk en bestaat het procesdossier uit veel financiële informatie en correspondentie. Denk hierbij aan persoonsgegevens van werknemers en klanten, interne e-mails, bedrijfsstrategieën en financiële data. In het geval dat deze informatie de buitenwereld bereikt, kan dit verregaande gevolgen hebben. Het kan niet de bedoeling zijn van dit artikel dat het slachtoffer komt te beschikken over privacygevoelige bedrijfsdata waarmee veel schade aangericht kan worden aan het bedrijf.

De huidige bepaling van artikel 51b Sv is ingericht voor slachtoffers van commune delicten en biedt te weinig ruimte voor een zorgvuldige afweging voor gevallen in een fraudezaak. Het is daarom relevant dat er wetgeving komt met opties voor bijvoorbeeld geanonimiseerde documenten en selectie op relevantie van de opgevraagde stukken. Daarnaast zouden er duidelijke regels moeten komen over het gebruik van de stukken. Een procesdossier is vertrouwelijk, het uitgangspunt zou moeten zijn dat het slachtoffer die stukken ook vertrouwelijk behandeld en het Openbaar Ministerie daar de verantwoordelijkheid voor draagt.

Overeenkomstig de werkwijze beschreven in de nota van toelichting bij het Besluit bescherming slachtoffergegevens in processtukken, kan ervoor worden gekozen dat privacygevoelige gegevens bij de bron worden weggelaten door diegene die het processtuk opstelt. Indien op een later moment – en na zorgvuldige afweging – blijkt dat de geanonimiseerde gegevens toch relevant zijn, kunnen de gegevens door de officier van justitie worden verstrekt.

De beoogde zorgvuldigheid met betrekking tot de privacy van slachtoffers dient aldus op vergelijkbare wijze te worden toegepast op privacygevoelige gegevens van een verdachte (entiteit) in fraudezaken.

Heb je hier vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.

No Comments

Post a Comment