#209: De strafrechter en het nemo tenetur beginsel

Het eeuwige spanningsveld tussen het strafrecht en het fiscale recht is dat de verdachte een zwijgrecht heeft en het recht om zichzelf niet te incrimineren, terwijl de belastingplichtige een informatieplicht heeft. Dit botst nogal eens. De verhouding tussen beiden is al diverse keren aan de orde geweest. Bestaat bijvoorbeeld nog een fiscale informatieverplichting op het moment dat je verdachte bent? Het 12 juli-arrest dat daarover gaat is alom bekend. In dit arrest was een geschil of de Belastingdienst fiscaal relevante informatie op straffe van het verbeuren van een dwangsom mag vorderen van een belastingplichtige, terwijl deze informatie mogelijk incriminerend kan zijn voor deze belastingplichtige. De Hoge Raad oordeelde kort gezegd dat een ieder is gehouden om aan zijn wettelijke fiscale verplichtingen te voldoen. Echter, het is vervolgens aan de straf- of boeterechter om afgedwongen wilsafhankelijk materiaal uit te sluiten voor de boete. Hoe gaat de strafrechter nu om met deze jurisprudentie?

In Vaklunch #054, #082 en #098 besteedden wij reeds aandacht aan diverse uitspraken waarin het begrip ‘wilsafhankelijk materiaal’ aan de orde is gekomen. In een beslissing van de rechtbank Amsterdam is nu aan de orde of een belastingplichtige ook strafrechtelijk kan worden vervolgd voor het niet voldoen aan zijn informatieverplichting. De beslissing is nog niet op rechtspraak.nl gepubliceerd omdat het gaat om een beslissing die is genomen naar aanleiding van een preliminair verweer dat is gevoerd. Het proces-verbaal houdende de beslissing van de rechtbank is wel gepubliceerd op de website van het kantoor van de verdediging.

Uit het proces-verbaal maken wij op dat een ontvankelijkheidsverweer is gevoerd omdat de verdachte wordt vervolgd voor het niet voldoen aan zijn informatieverplichting. Dit zou in strijd zijn met artikel 6 EVRM omdat op het moment dat de informatie werd gevorderd reeds een verdenking bestond tegen de belastingplichtige. Alvorens de rechtbank tot haar oordeel komt gaat zij eerst in op de jurisprudentie van het EHRM en sluit zich aan bij de uitleg die daaraan is gegeven door advocaat-generaal Wattel in zijn conclusie die voorafging aan het arrest van 12 juli 2013.

De rechtbank herhaalt dat in beginsel een ieder gehouden is om aan zijn fiscale verplichtingen te voldoen. Echter, indien de belastingplichtige tevens verdachte is of de betrokkene niet kan uitsluiten dat de onder dwang gevorderde informatie ook strafvorderlijk tegen hem kan worden gebruikt dan kan hij niet zonder schending van artikel 6 EVRM bestraft of met straf of boete bedreigd worden voor het niet-verklaren of niet-overhandigen van ’testimonial or communicative evidence’. Hieronder zijn volgens de rechtbank ook documenten begrepen waarop de autoriteiten zonder de actieve medewerking van de verdachte niet de hand hadden kunnen leggen. Dit is volgens de rechtbank onder de volgende omstandigheden anders :

“- het gaat om boeten of druk waarvan onder de gegeven omstandigheden niemand wakker hoeft te liggen en de sanctie in elk geval niet vrijheidsbenemend is, en

– er procedurele waarborgen bestaan dat de in de toezichtsfeer afgedwongen informatie of documenten niet strafvorderlijk gebruikt zullen worden.”

Kortom, de rechtbank oordeelt dat ook voor documenten onder bepaalde omstandigheden geldt dat je niet gestraft kan worden voor het niet overhandigen van deze documenten als daartoe een verplichting bestaat. In de onderhavige zaak leidt dit volgens de rechtbank niet tot een schending van artikel 6 EVRM. De rechtbank wijst het ontvankelijkheidsverweer af. De rechtbank oordeelt dat op het moment van het vorderen van de informatie een verdenking bestond tegen de verdachte. Bij de Belastingdienst was bekend dat de informatie die van de verdachte werd gevorderd ook daadwerkelijk bestond. Gevraagd werd immers om diverse facturen terwijl uit een eerder onderzoek al bekend was dat goederen waren verkocht aan andere bedrijven en daarvoor facturen waren verzonden. De informatie kon volgens de rechtbank bovendien worden verkregen door toepassing van andere dwangmiddelen zoals bijvoorbeeld een doorzoeking. Dit bleek reeds uit het feit dat bepaalde facturen ook daadwerkelijk waren aangetroffen tijdens een doorzoeking. Om die reden stelt de rechtbank dat geen sprake is van ’testimonial or communicative evidence’.

Kennelijk is hierbij voor de rechtbank beslissend dat de autoriteiten zonder de actieve medewerking van de verdachte ook aan de documenten had kunnen komen. Hoewel wij de juridische analyse van de rechtbank kunnen volgen, vragen wij ons af of de conclusie juist is. De informatieverplichting geldt immers ten opzichte van de Belastingdienst. De vraag zou dus moeten zijn of de Belastingdienst op een andere manier aan de betreffende informatie had kunnen komen. De rechtbank overweegt immers ook in haar analyse van de Europese jurisprudentie dat het moet gaan om informatie waar de vorderende overheidsinstantie op andere wijze de hand op had kunnen leggen.

Heb je vragen over de fiscale inlichtingenverplichting al dan niet in relatie tot het strafrecht of wil je van gedachten wisselen over het voorgaande neem dan contact met ons op via boezelman@hertoghsadvocaten.nl of boer@hertoghsadvocaten.nl.

No Comments

Post a Comment