#148: Het ambtsedig proces-verbaal is (mis)leidend
Het Wetboek van Strafvordering kent een hoge bewijswaarde toe aan ambtsedige processen-verbaal. Recente jurisprudentie roept de vraag op of deze hogere bewijswaarde wel gerechtvaardigd is. Uit de jurisprudentie volgt dat de processen-verbaal nogal eens als misleidend worden gekwalificeerd. Althans, dat niet zonder meer de juistheid van die processen-verbaal kan worden aangenomen. En daar zijn in die gevallen veelal ook goede redenen voor. Hierover schreven we onder meer al in de artikelen #12, #43, #99 en #132. Indien in het strafrechtelijk vooronderzoek regels niet zijn nageleefd kan dit op basis van artikel 359a Sv tot de volgende consequenties leiden: de enkele constatering van het vormverzuim, strafvermindering of uitsluiting van het bewijs. In uitzonderlijke gevallen is er ruimte voor niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie. Maar welke consequentie is nu passend indien blijkt dat sprake is van een misleidend proces-verbaal van een opsporingsambtenaar? Is de enkele constatering dat iets niet goed is gegaan voldoende? Of is niet-ontvankelijkheid het gewenste signaal om ervoor te zorgen dat dergelijke fouten niet meer zullen worden gemaakt?
De zaak waar het arrest van de Hoge Raad van 5 januari 2016 om draait is in dat kader interessant. De verdachte werd verdacht van bedreiging van een verbalisant met enig misdrijf tegen het leven gericht. Deze bedreigingen zouden tijdens een aanhouding zijn geuit. Deze aanhouding zou bijzonder gewelddadig – zijdens de politie – zijn verlopen, maar dat bleek niet uit de door de verbalisanten opgemaakte processen-verbaal hierover. Camerabeelden die beschikbaar bleken te zijn, gaven wel duidelijkheid. Het hof en de rechtbank menen dat geen sprake is geweest van ‘gepast geweld’ door de verbalisanten, maar dat sprake was van buitensporig geweld bij de aanhouding van deze verdachte. Het geweld is toegepast nadat pepperspray was gebruikt tegen de verdachte en hij op zijn knieën was gaan zitten. Uit de camerabeelden blijkt ook dat toen de verdachte al plat op zijn buik op de grond lag, geweld werd gebruikt terwijl de noodzaak daarvan niet begrijpelijk was. Amerikaanse toestanden? Uit de processen-verbaal omtrent de aanhouding blijken deze omstandigheden niet. Ook het door de verbalisant opgemaakte proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van de camerabeelden, beschreef niet de (volledige) waarheid. Daarin was onder meer opgenomen dat de verdachte niet op zijn hoofd was geslagen, terwijl uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte tweemaal rond zijn hoofd/nek is gestompt. Ook de advocaat-generaal heeft tijdens de zitting die conclusie getrokken. De opmerking in het proces-verbaal dat op de beelden zichtbaar is dat de verdachte niet met zijn hoofd op de grond wordt geslagen of valt, is volgens het hof op basis van de camerabeelden onjuist.
Het arrest van het hof is niet gepubliceerd. Echter, uit het arrest van de Hoge Raad blijkt dat het hof tot het oordeel is gekomen dat een ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort zou kunnen worden gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Niettemin oordeelt het hof dat geen sprake is van een zodanige afbreuk aan het recht op een eerlijk proces dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van artikel 359a Sv. Blijkens het arrest van de Hoge Raad heeft het hof ten aanzien van de vraag of de belangen van de verdachte zijn geschonden, geoordeeld ‘dat dit niet het geval is en heeft daarbij in aanmerking genomen dat controle achteraf op het handelen van de (aanhoudende en relaterende) verbalisanten mogelijk is geweest omdat zowel de camerabeelden als de verklaring van de betrokken GGD-arts aan het dossier zijn toegevoegd, zodat de geconstateerd verzuimen in zoverre zijn hersteld, en dat daarom onvoldoende grond bestaat voor de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.’ Dit oordeel getuigt volgens de Hoge Raad niet van een onjuiste rechtsopvatting.
Advocaat-generaal Bleichrodt houdt er een andere mening op na. Hij schrijft dat de discrepantie tussen de camerabeelden en de processen-verbaal deze zaak in een exceptioneel perspectief plaatsen. Het behoeft volgens hem geen betoog dat de integriteit van de strafrechtspleging en een goed verloop van het strafproces in het gedrang komen indien doelbewust onjuistheden in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal worden opgenomen. Dat hoeft er niet toe te leiden dat elk valselijk opgemaakt proces-verbaal tot niet-ontvankelijkheid leidt, maar niet in alle gevallen kan voor een beroep op niet-ontvankelijkheid doorslaggevend zijn of de valse informatie achteraf bezien is hersteld. Bleichrodt meent dat de motivering van het hof onvoldoende is geweest gelet op de exceptionele omstandigheden. De enkele constatering dat het vormverzuim is hersteld, is volgens hem onvoldoende. Over de houding van het Openbaar Ministerie door zich bij herhaling te blijven beroepen op het gewraakte proces-verbaal en zich op het standpunt te blijven stellen dat geen sprake is van buitensporig geweld, is hij evenmin te spreken. Ten aanzien van de vraag of aan een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan, haalt hij ook nog de omstandigheden voor de verdenking aan. De vermeende bedreigingen zijn immers geuit gedurende de gewelddadige aanhouding. In dat licht vindt hij het oordeel van het hof dat niet aannemelijk is geworden dat het recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan, niet zonder meer begrijpelijk.
De boodschap van Bleichrodt is ons inziens zeer welkom. In dergelijke exceptionele gevallen moet worden uitgelegd waarom het goed gevonden wordt dat de politie dergelijk buitensporig geweld toepast. Indien de camerabeelden achteraf niet aanwezig waren geweest, dan waren de processen-verbaal – gelet op de bijzondere bewijswaarde ervan – waarschijnlijk voor waarheid aangenomen. De mogelijkheid van controle achteraf maakt ons inziens, gelet op de bijzondere bewijswaarde, dus niet de dat de vormfout zonder meer herstelbaar is. Helaas heeft de Hoge Raad geen ruimte gezien hier iets mee te doen. Dat neemt niet weg dat op dit punt verweer moet worden blijven gevoerd. En daar biedt de conclusie van Bleichrodt veel inspiratie toe.
Ben jij het eens met de conclusie van Bleichrodt? En wat zijn jouw ervaringen met dergelijke exceptionele situaties?
No Comments