#524: Inperking van de Keskin-doctrine; een slippery slope?

Verkeersboetes, klein of groot, zijn voor velen waarschijnlijk niet geheel onbekend. Boetes voor lichte verkeersovertredingen worden opgelegd op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), ook wel de ‘Wet Mulder’ genoemd. Procedures tegen deze boetes worden aangeduid als ‘Mulderzaken’. Hoewel deze boetes in een afzonderlijke wet zijn geregeld zijn de waarborgen van artikel 6 EVRM onverkort van toepassing. Dat geldt dus ook voor de recente ontwikkelingen rondom de eisen aan het motiveren van het verzoek van de verdediging om een belastende getuigen te horen (de zogeheten ‘Keskin-getuige’). Daarover schreven wij al in Vaklunch #515, #445 en #413. Het Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in een recent arrest echter dat de waarborgen van artikel 6 EVRM in Mulderzaken “niet altijd ten volle gelden”. Maar, kan dat zomaar?

In deze zaak is aan de betrokkene een verkeersboete opgelegd van € 357,- vanwege 34 km per uur te hard rijden, kort nadat hij een verkeersbord met de maximumsnelheid zou hebben gepasseerd. De overtreding is geconstateerd door een ambtenaar die daarvan een ambtsedige verklaring heeft opgemaakt. De betrokkene betwist in hoger beroep dat hij een dergelijk bord is gepasseerd. Volgens hem heeft de beboetende ambtenaar in zijn algemeenheid verklaard dat hij voorafgaand aan de snelheidsmeting de borden heeft gecontroleerd, maar dat op basis daarvan de aanwezigheid van het verkeersbord niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Om die reden verzoekt de betrokkene om de ambtenaar als getuige te horen over zijn belastende verklaring. Uit het Keskin-arrest van het EHRM en de daaropvolgende jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het belang van de verdediging om dergelijke belastende getuigen te horen op basis van artikel 6 EVRM een gegeven is en niet afzonderlijk gemotiveerd hoeft te worden.

Het hof erkent dat ook in Mulderzaken sprake is van een criminal charge en dat artikel 6 EVRM dus van toepassing is. Dit brengt echter volgens het hof “niet per se mee dat de daaruit voortvloeiende waarborgen in Wahv-procedures altijd ten volle gelden”. Het hof benoemd onder verwijzing naar de EHRM arresten Jussila tegen Finland en Suhadolc tegen Slovenië twee belangrijke uitzonderingen. Namelijk dat het belang van een efficiënte en effectieve handhaving van de verkeerswetgeving, de relatief geringe ernst van Mulderfeiten, en de beperkte zwaarte van de sancties samen rechtvaardigen dat de belastende getuige niet per definitie mondeling hoeft te worden gehoord. Een vragenbrief aan de belastende getuige volstaat en een directe ondervragingsmogelijkheid is niet nodig, aldus het Hof. Dit oordeel vloeit voort uit de twee genoemde uitspraken van het EHRM.

Ten tweede oordeelt het Hof dat in een dergelijke procedure van de betrokkene mag worden verwacht dat hij onderbouwt waarom het horen van de belastende getuige noodzakelijk is. Waarom een dergelijke onderbouwing specifiek in Mulderzaken (of vergelijkbare zaken) wel verlangd zou mogen worden in weerwil van de ‘Keskin-doctrine’, wordt door het hof niet verder onderbouwd. De twee genoemde EHRM uitspraken kunnen dit oordeel onzes inziens ook niet dragen. Daarnaast zien wij ook in het Keskin-arrest van het EHRM geen aanleiding om voor ‘eenvoudigere feiten’ als in Mulderzaken deze uitzondering te maken. Ook weegt deze uitzondering zwaarder dan het niet mondeling kunnen horen van de getuige. Met een vragenbrief aan de belastende getuige kan de betrokkene immers zijn rechten nog uitoefenen, bij een afwijzing van het verzoek wegens een ontbrekende motivering niet. Het Hof komt niettemin tot het oordeel dat het verzoek om de belastende getuige te horen, wordt afgewezen. De vragen die de betrokkene wenst te stellen aan de beboetende ambtenaar zijn volgens het hof op basis van het dossier al te beantwoorden. Het horen van de ambtenaar is daarom niet noodzakelijk, aldus het hof.

Getuige de omvang en uitgebreide toelichting van het Hof heeft het (terecht) enige moeite met deze afwijzende beslissing. Het inperken van de verdedigingsrechten van artikel 6 EVRM in deze zaken kan een slippery slope worden voor de Keskin-doctrine. Hoewel de neiging om het onnodig belasten van de rechtspraak voorrang te geven op de verdedigingsrechten niets nieuws onder de zon is, dient onzes inziens terughoudend te worden omgegaan met het daadwerkelijk inperken van verdedigingsrechten. Een efficiëntieslag mag niet ten koste van verdedigingsrechten gaan, maar moet wat ons betreft op een andere manier worden bereikt. Het EHRM heeft Nederland immers niet voor niets op de vingers getikt in het Keskin-arrest. Een inperking op verdedigingsrechten dient deugdelijk te worden gemotiveerd, en het is de vraag of er überhaupt ruimte is voor een dergelijke inperking.

Over dit arrest zal ongetwijfeld het laatste nog niet zijn gezegd, maar zal ook een oordeel van de hoogste rechter worden gevraagd. Wij volgen de ontwikkelingen in ieder geval met veel belangstelling.

Heb je hier vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met ons op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.

No Comments

Post a Comment