#622: Ne bis in idem, een Griekse tragedie?

Artikel 68 Sr bepaalt dat niemand twee keer voor hetzelfde feit mag worden vervolgd. Dit uitgangspunt heet ook wel het ne bis in idem-beginsel. Op grond van artikel 50 van het EU-Handvest en artikel 54 van de Uitvoeringsovereenkomst Schengen (SUO) heeft het ne bis in idem-beginsel binnen de Europese Unie zelfs grensoverschrijdende werking. Toch signaleren wij dat dit beginsel slechts beperkte rechtsbescherming biedt aan verdachten in grensoverschrijdende situaties.

Een voorbeeld is te vinden in een recente uitspraak van hof Amsterdam. Die draait om een Grieks houtbewerkingsbedrijf. In de veronderstelling zaken te doen met een legitieme zakenpartner, maakte het bedrijf in de periode 2016 t/m 2018 een bedrag van in totaal € 85.000 over. Deze bedragen kwamen echter nooit terecht bij de zakenpartner, maar belandden rechtstreeks op de zakelijke rekening van een derde die het overgemaakte bedrag vervolgens grotendeels contant opnam.

Naar aanleiding hiervan openden de Griekse autoriteiten een strafrechtelijk onderzoek. Tot een veroordeling kwam het echter niet, omdat de Griekse rechter de vervolging stopzette wegens verjaring. Dat belette de Nederlandse autoriteiten niet om de ontvanger van het geld in Nederland te vervolgen wegens oplichting en schuldwitwassen.[1] Hieruit leiden wij af dat de geldstroom niet alleen een link met Griekenland had, maar ook met Nederland. Omdat die grensoverschrijdende geldstroom ook al onderwerp van onderzoek was geweest in Griekenland en aldaar voor de Griekse rechter was gebracht, deed de verdediging in Nederland een beroep op het ne bis in idem-beginsel. Het hof wees dat verweer af omdat de Griekse rechter geen inhoudelijk oordeel had gegeven over de zaak. Uit de tekst van artikel 68, tweede lid, Sr, artikel 54 SUO en artikel 50 van het Handvest volgt dat het ne bis in idem-beginsel in die gevallen niet speelt, aldus het hof. Uit die bepalingen volgt inderdaad dat het ne bis in idem-beginsel enkel van toepassing is wanneer een persoon eerder is berecht.[2] Zodoende kwam hof Amsterdam wel toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak en veroordeelde het de verdachte wegens schuldwitwassen tot een taakstraf van 100 uur.

Deze uitspraak laat zien dat het ne bis in idem-beginsel dus niet automatisch tot gevolg heeft dat de Nederlandse autoriteiten een onderzoek moeten laten rusten wanneer een andere EU-lidstaten zich reeds over de zaak heeft gebogen. Met het oog op de tekst van artikel 68 Sr, 50 EU-Handvest en 54 SUO is dat op zich goed te volgen. Maar vanuit het perspectief van de rechtsbescherming schuurt dat. Want wij zien in onderzoeken met een grensoverschrijdend karakter dat dit, net als in de ‘Griekse zaak’, juridisch prijsschieten in de hand werkt. Dat draagt niet bij aan een spoedige en efficiënte rechtspleging. Als laatste signaleren wij dat het Amsterdamse hof met deze strikte interpretatie van artikel 68 Sr ook wel heel makkelijk voorbijgaat aan de vaste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, waaruit volgt dat personen die wegens verjaring worden vrijgesproken wél kunnen rekenen op bescherming van het Europese ne bis in idem-beginsel.[3] Hetzelfde heeft te gelden indien verjaring leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, zo leiden wij af uit de literatuur.[4] Het valt op dat hof Amsterdam deze jurisprudentie niet benoemt.

Daar komt bij dat wij zien dat Nederlandse autoriteiten verschillend omgaan met de toepassing van het ne bis in idem-beginsel. Wij verwijzen bijvoorbeeld naar de uitkomst van de Shell-zaak. Zowel de Italiaanse als de Nederlandse autoriteiten onderzochten in dat verband gepleegde strafbare feiten in Nigeria. Dat leidde in Italië tot een vrijspraak. Voor het Nederlandse Openbaar Ministerie was dat een reden om het ne bis in idem-beginsel toe te passen en het volledige Nederlandse strafrechtelijk onderzoek te seponeren, ook voor zover het natuurlijke personen betrof op wie de Italiaanse vrijspraak geen betrekking had. Eind maart bekrachtigde hof Den Haag deze vervolgingsbeslissing. Daarbij stelde het hof voorop dat het ne bis in idem-beginsel onderdeel vormt van de beginselen van behoorlijke strafrechtspleging, die onder omstandigheden ook een rol kunnen spelen bij de beoordeling van een hernieuwde inhoudelijke beoordeling in een lidstaat van een feitencomplex dat reeds in een andere lidstaat onherroepelijk is beoordeeld. Een dergelijke nieuwe beoordeling zou immers kunnen worden beschouwd als een verkapte herziening in de ene lidstaat van een onherroepelijke uitspraak waarin een persoon strafrechtelijk/punitief ter verantwoording is geroepen in de andere lidstaat, aldus het hof. Zodoende oordeelde het hof dat ook de natuurlijke personen die niet in Italië voor de rechter hadden gestaan er in het kader van de rechtszekerheid op mogen en mochten vertrouwen dat hun zaak definitief was afgedaan.

Het Nederlandse strafrecht biedt dus wel degelijk handvatten om de verdachte die in het buitenland al eens onderwerp van onderzoek was rechtsbescherming te bieden via het ne bis in idem-beginsel. Zo worden Griekse tragedies voorkomen.

Heb je hier vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met ons op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.

 

[1] Helaas voor de praktijk bevat de uitspraak nauwelijks informatie over de verhouding tussen het Griekse en Nederlandse opsporingsonderzoek en eventuele samenwerking op dat punt.[2] Artikel 68 Sr spreekt over vrijspraak of ontslag van rechtsveroordeling, of veroordeling; artikel 54 SUO spreekt over berechting; artikel 50 EU-Handvest spreekt over berechting of bestraffing in een strafrechtelijke procedure.

[3] HvJ EU 28 september 2006, C-467-04 (Gasparini).

[4] ‘Recente rechtspraak strafrecht en Europese Unie’, A.H. Klip, DD 2006/75.

No Comments

Post a Comment