#450: Creativiteit leidt tot efficiëntie

Al langer klinkt de roep om de mogelijkheid speciale proces- en vonnisafspraken te kunnen maken tussen justitie en verdediging. Op die manier kunnen sommige strafzaken efficiënter worden afgerond met een acceptabele uitkomst voor beide partijen. Het Openbaar Ministerie kan snel en kordaat een voorbeeld stellen en de verdachte weet eerder waar hij of zij aan toe is en hem/haar blijft een jarenlang voortslepend onderzoek bespaard. Even leek de rechtbank in Overijssel een streep te hebben gezet door de mogelijkheid om straftoemetingsafspraken te maken. Gelukkig is dit door de rechtbank Rotterdam nieuw leven ingeblazen. LEES VERDER

#419: Preaching to the converted

De witwasbepalingen zijn een welkom wapen voor het Openbaar Ministerie. In veel fraudezaken komt een verdenking van witwassen voor, bij voorkeur een verdenking van witwassen met een ongeïdentificeerd gronddelict. In dat geval mag op basis van de ontstane jurisprudentie van de verdachte verlangd worden dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het vermogen. Hoewel het Openbaar Ministerie dat nog wel eens lijkt te vergeten, betekent dat niet dat de verdachte bewijs voor zijn onschuld dient aan te leveren. En het betekent ook niet dat het Openbaar Ministerie in dergelijke onderzoeken achterover kan leunen, zoals wij al schreven in Vaklunch #411. Nee, het Openbaar Ministerie dient zelfstandig onderzoek te doen.LEES VERDER

#315: Another one bites the dust

In Vaklunch #227  schreven wij over de vrijspraak van oud Achmea bestuurder. In Vaklunch #251  schreven wij over het NS-debacles van het Openbaar Ministerie en sinds vorige week kan het Openbaar Ministerie nog twee debacles op het lijstje bijschrijven. Op donderdag  is Klaas Hummel volledig vrijgesproken door de rechtbank in Amsterdam en op vrijdag  is de voormalig KPMG-topman met medeverdachten volledig vrijgesproken. Alle vier de uitspraken gaan in belangrijke mate over het strafbare feit; valsheid in geschrifte. Wat kunnen wij leren van deze uitspraken?LEES VERDER

#243: Keuzes bij een kwijtgeraakte pleitnota

In Vaklunch #117 schreven wij over het belang van inzage in het dossier van de Hoge Raad. Op die manier kan je controleren of de pleitaantekeningen die zijn voorgedragen in hoger beroep ook daadwerkelijk bij de Hoge Raad bekend zijn. Indien de pleitaantekeningen in het ongerede zijn geraakt kan je de keuze maken of je de pleitaantekeningen alsnog wenst toe te sturen of dat je de nietigheid van de procedure bepleit. In een recent arrest is de pleitnota aan de cassatieschriftuur gehecht waardoor het nietigheidsverweer in verband met het ontbreken van de pleitaantekeningen in het dossier van de Hoge Raad in duigen valt. Het is dus goed daadwerkelijk een keuze te maken.

LEES VERDER

#238: De invloed van Schatschaschwili in Nederland

Op 1 juli 2014 heeft de Hoge Raad een overzichtsarrest gewezen over de wijze waarop getuigen opgeroepen dienen te worden en welke toetsingskaders daarop van toepassing zijn. Drie jaar later, op 4 juli 2017,  heeft de Hoge Raad echter alweer een nieuw overzichtsarrest gewezen als het gaat om getuigen. Aanleiding daartoe is de jurisprudentie van het EHRM in het licht van artikel 6 EVRM. Wat voegt dit recente overzichtsarrest toe?

Het arrest van 1 juli 2014 bevat een spoorboekje als het gaat om het oproepen van getuigen. Hier besteedden wij reeds aandacht aan in Vaklunch #074 . Wil je weten welk toetsingskader van toepassing is en welke eisen aan de verdediging worden gesteld als het gaat om het oproepen van getuigen dan geeft dit arrest daartoe handvatten. Het laat echter de werking van artikel 6 EVRM onbesproken. Het arrest van de Hoge Raad uit 2017 gaat hier nader op in.

De werking van artikel 6 EVRM gaat over de vraag of de procedure in zijn geheel een fair trial oplevert. In dat kader dient vooral te worden beoordeeld of de verdediging een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft bestaan om een getuige te (doen) ondervragen, en of het gebruik van die bewuste verklaring dan in strijd met artikel 6 EVRM is. Het EHRM oordeelde in de zaak Schatschaschwili tegen Duitsland  (EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10) oordeelde het Hof dat de volgende elementen van belang zijn om te beoordelen of een inbreuk op artikel 6 EVRM heeft plaatsgevonden:

  1. Was er een goede reden voor het niet horen van de getuige en het toelaten van de verklaring tot het bewijs?
  2. Is de verklaring het enige of doorslaggevende bewijsmiddel in de zaak?
  3. Zijn er voldoende maatregelen genomen ter compensatie van het toelaten van de getuigenverklaring voor het bewijs terwijl deze getuige niet door de verdediging is gehoord?

De vraag die de Hoge Raad beantwoordt is of voornoemde uitgangspunten er in resulteren dat de motiveringsplicht van de verdediging voor het oproepen van getuigen in strijd is met artikel 6 EVRM. De Hoge Raad benadrukt echter dat elke motivering voor het oproepen van een getuige een toelichting dient te omvatten waarin is aangegeven waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van een in artikel 348 en artikel 350 Sv te nemen beslissing. Artikel 6, derde lid onder d, EVRM verzet zich niet tegen deze vereiste. Ook de rechtspraak van het EHRM omtrent het ondervragingsrecht noopt niet tot het stellen van andere, lichtere eisen aan de motivering van een verzoek tot het oproepen en het horen van getuigen, aldus de Hoge Raad.

Een in het vooronderzoek afgelegde verklaring van een getuige kan redelijkerwijs van belang zijn voor de door de rechter te nemen beslissingen. Dat betekent echter niet zondermeer dat ook het horen van die getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Derhalve kan voor de onderbouwing van het verzoek tot het horen van een getuige niet worden volstaan met de enkele stelling dat bij de processtukken een verklaring van die getuige is gevoegd en dat de verdediging de getuigen dus mag horen. De afwijzing van het verzoek kan in het licht van de stand van de procedure dus ook in lijn zijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad. Dat laat echter onverlet dat de rechter voordat hij uitspraak doet, zich ervan dient te vergewissen dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Als de rechter dus een bepaalde getuigenverklaring alsnog wenst te gebruiken voor het bewijs dan dient dit te worden getoetst aan artikel 6 EVRM. Zo nodig zal de rechter hetzij ambtshalve – op de voet van art. 315, eerste lid, Sv dan wel art. 346, eerste en tweede lid, of art. 347, eerste lid, Sv – alsnog moeten overgaan tot het oproepen en het horen van (een) getuige(n), dan wel dienen te besluiten dat de betreffende getuigenverklaring niet kan worden gebruikt voor het bewijs.

Het arrest van de Hoge Raad maakt aldus duidelijk dat de toets van artikel 6 EVRM toegepast dient te worden bij het oordeel over het gebruik van het bewijs omdat dan pas de procedure in zijn geheel nader kan worden beschouwd. Een belangrijke toevoeging van de Hoge Raad waardoor getuigenverklaringen die niet door de verdediging zijn gehoord wellicht niet voor het bewijs mogen worden gebruikt.

Heb je vragen of wil je van gedachten wisselen over het voorgaande neem dan contact met ons op via boezelman@hertoghsadvocaten.nl of boer@hertoghsadvocaten.nl.

Loading new posts...
No more posts