#238: De invloed van Schatschaschwili in Nederland

Op 1 juli 2014 heeft de Hoge Raad een overzichtsarrest gewezen over de wijze waarop getuigen opgeroepen dienen te worden en welke toetsingskaders daarop van toepassing zijn. Drie jaar later, op 4 juli 2017,  heeft de Hoge Raad echter alweer een nieuw overzichtsarrest gewezen als het gaat om getuigen. Aanleiding daartoe is de jurisprudentie van het EHRM in het licht van artikel 6 EVRM. Wat voegt dit recente overzichtsarrest toe?

Het arrest van 1 juli 2014 bevat een spoorboekje als het gaat om het oproepen van getuigen. Hier besteedden wij reeds aandacht aan in Vaklunch #074 . Wil je weten welk toetsingskader van toepassing is en welke eisen aan de verdediging worden gesteld als het gaat om het oproepen van getuigen dan geeft dit arrest daartoe handvatten. Het laat echter de werking van artikel 6 EVRM onbesproken. Het arrest van de Hoge Raad uit 2017 gaat hier nader op in.

De werking van artikel 6 EVRM gaat over de vraag of de procedure in zijn geheel een fair trial oplevert. In dat kader dient vooral te worden beoordeeld of de verdediging een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft bestaan om een getuige te (doen) ondervragen, en of het gebruik van die bewuste verklaring dan in strijd met artikel 6 EVRM is. Het EHRM oordeelde in de zaak Schatschaschwili tegen Duitsland  (EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10) oordeelde het Hof dat de volgende elementen van belang zijn om te beoordelen of een inbreuk op artikel 6 EVRM heeft plaatsgevonden:

  1. Was er een goede reden voor het niet horen van de getuige en het toelaten van de verklaring tot het bewijs?
  2. Is de verklaring het enige of doorslaggevende bewijsmiddel in de zaak?
  3. Zijn er voldoende maatregelen genomen ter compensatie van het toelaten van de getuigenverklaring voor het bewijs terwijl deze getuige niet door de verdediging is gehoord?

De vraag die de Hoge Raad beantwoordt is of voornoemde uitgangspunten er in resulteren dat de motiveringsplicht van de verdediging voor het oproepen van getuigen in strijd is met artikel 6 EVRM. De Hoge Raad benadrukt echter dat elke motivering voor het oproepen van een getuige een toelichting dient te omvatten waarin is aangegeven waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van een in artikel 348 en artikel 350 Sv te nemen beslissing. Artikel 6, derde lid onder d, EVRM verzet zich niet tegen deze vereiste. Ook de rechtspraak van het EHRM omtrent het ondervragingsrecht noopt niet tot het stellen van andere, lichtere eisen aan de motivering van een verzoek tot het oproepen en het horen van getuigen, aldus de Hoge Raad.

Een in het vooronderzoek afgelegde verklaring van een getuige kan redelijkerwijs van belang zijn voor de door de rechter te nemen beslissingen. Dat betekent echter niet zondermeer dat ook het horen van die getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Derhalve kan voor de onderbouwing van het verzoek tot het horen van een getuige niet worden volstaan met de enkele stelling dat bij de processtukken een verklaring van die getuige is gevoegd en dat de verdediging de getuigen dus mag horen. De afwijzing van het verzoek kan in het licht van de stand van de procedure dus ook in lijn zijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad. Dat laat echter onverlet dat de rechter voordat hij uitspraak doet, zich ervan dient te vergewissen dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Als de rechter dus een bepaalde getuigenverklaring alsnog wenst te gebruiken voor het bewijs dan dient dit te worden getoetst aan artikel 6 EVRM. Zo nodig zal de rechter hetzij ambtshalve – op de voet van art. 315, eerste lid, Sv dan wel art. 346, eerste en tweede lid, of art. 347, eerste lid, Sv – alsnog moeten overgaan tot het oproepen en het horen van (een) getuige(n), dan wel dienen te besluiten dat de betreffende getuigenverklaring niet kan worden gebruikt voor het bewijs.

Het arrest van de Hoge Raad maakt aldus duidelijk dat de toets van artikel 6 EVRM toegepast dient te worden bij het oordeel over het gebruik van het bewijs omdat dan pas de procedure in zijn geheel nader kan worden beschouwd. Een belangrijke toevoeging van de Hoge Raad waardoor getuigenverklaringen die niet door de verdediging zijn gehoord wellicht niet voor het bewijs mogen worden gebruikt.

Heb je vragen of wil je van gedachten wisselen over het voorgaande neem dan contact met ons op via boezelman@hertoghsadvocaten.nl of boer@hertoghsadvocaten.nl.

Tags:
No Comments

Post a Comment