#251: Het NS-debacle van het Openbaar Ministerie

Op 21 november 2017 blies het Openbaar Ministerie hoog van de toren. Er werden fikse straffen geëist in de NS-Zaak; gevangenisstraffen tot 12 maanden, taakstraffen en geldboetes. De verdachten hadden zich volgens het Openbaar Ministerie schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van overeenkomsten, het bekendmaken van bedrijfsgeheimen en niet-ambtelijke omkoping. Vlak voor het kerstreces op 21 december 2017 sprak de rechtbank Oost-Brabant zes verdachten en het bedrijf NS vrij van omkoping en valsheid in geschrifte. De rechtbank verklaarde het OM niet-ontvankelijk ten aanzien van schending van de geheimhoudingsplicht. Wij besteden graag aandacht aan het oordeel van de rechtbank over valsheid in geschrifte.

De officieren van justitie hadden zich op het standpunt gesteld dat drie documenten valselijk waren opgemaakt, aangezien deze een juridische constructie inhielden die niet overeenkwamen met de werkelijkheid. Er zou sprake zijn van een schijnconstructie. De documenten zouden in strijd met de werkelijkheid zijn opgemaakt om te verhullen dat de verdachte in strijd met een non-concurrentiebeding bij een directe concurrent van zijn voormalige werkgever in loondienst werkzaamheden zou verrichten. Om die reden zou de verdachte met een ander bedrijf een arbeidsovereenkomst hebben afgesloten terwijl hij in werkelijkheid in dienst was van de directe concurrent.

Feitelijk is vastgesteld door de rechtbank dat gelet op het non-concurrentiebeding een juridische constructie is opgezet waarbij werd overeengekomen dat de verdachte in dienst zou treden bij bedrijf X voor de duur van één jaar en dat de directe concurrent van de voormalige werkgever van de verdachte via een overeenkomst van opdracht de verdachte zou inhuren voor het verrichten van de werkzaamheden. Daarnaast werd aan de verdachte een dienstverband aangeboden bij ‘de concurrent’ in de functie van Regiodirecteur met ingang van de datum waarop het non-concurrentiebeding zou expireren, te weten 1 mei 2015.

De rechtbank oordeelt als volgt:

“De rechtbank stelt voorop dat naar haar oordeel uit het enkele gegeven dat partijen er voor hebben gekozen om via een samenstel van overeenkomsten aan het zicht te onttrekken dat gehandeld werd in strijd met een non-concurrentiebeding – wat daar vanuit civielrechtelijk oogpunt beschouwd ook van zij – nog niet valt af te leiden dat deze aldus gecreëerde juridische constructie niet de weergave van een reëel bestaande juridische werkelijkheid is. Daarbij laat de rechtbank nog buiten beschouwing de vraag wat dat aan het zicht onttrekken nu eigenlijk precies inhield.”

De rechtbank oordeelt dat niet kan worden bewezen dat documenten valselijk of in strijd met de waarheid zijn opgemaakt. Dat met de overeenkomsten een wellicht ethisch gezien onwenselijke situatie werd gecreëerd maakt nog niet dat het document in strijd met de werkelijkheid is. Het is niet aan het Openbaar Ministerie om over de boeg van valsheid in geschrifte de motieven achter een juridische structuur aan te pakken. Het lijkt ons op de weg van de voormalig werkgever liggen om het concurrentiebeding in te roepen.

Een enigszins vergelijkbare situatie kwam aan de orde in Vaklunch #227. Het ging om het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland waarin een oud Achmea bestuurder werd vrijgesproken voor valsheid in geschrifte omdat de betreffende documenten in overeenstemming waren met de juridische werkelijkheid.

Het is dus steeds van belang om te beoordelen of een document in strijd is met de waarheid om te kunnen spreken van een vals document. De eventueel verwerpelijke motieven ten behoeve waarvan de juridische structuur tot stand is gekomen hebben daar geen invloed op. Wellicht dat het Openbaar Ministerie zich hier ook rekenschap van kan geven zodat in het vervolg iets minder hoog van de toren wordt geblazen en reputatieschade wordt voorkomen.

Heb je vragen of wil je van gedachten wisselen over het voorgaande neem dan contact met ons op via boezelman@hertoghsadvocaten.nl of boer@hertoghsadvocaten.nl.

No Comments

Post a Comment