#118: Audio-opname zitting wenselijk voor controle proces-verbaal

Het proces-verbaal van de zitting blijft de gemoederen bezighouden. En dat is, gelet op de functie ervan, ook terecht. Het proces-verbaal van de zitting is de belangrijkste kenbron van hetgeen is voorgevallen ter zitting. Als iets niet in het proces-verbaal is opgenomen, is het in beginsel – juridisch gezien – ook niet gebeurd. Met de modernisering van het Wetboek van Strafvordering in het vooruitzicht, zullen ook de regels omtrent het proces-verbaal onder de loep moeten worden genomen. De hamvraag is of – gelet op de waarde die aan de inhoud van het proces-verbaal wordt gehecht – niet meer waarde aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het proces-verbaal en de mogelijkheid dat te toetsen moet worden gehecht.LEES VERDER

#116: Een aanhoudingsverzoek kan niet zomaar worden afgewezen

Het verkrijgen van alle processtukken in een strafrechtelijk onderzoek is over het algemeen geen sinecure. De verdediging krijgt – ondanks herhaalde verzoeken – regelmatig en vaak in een laat stadium de processtukken en wordt dan nogal eens geconfronteerd met een beperkt tijdsbestek om die processtukken te bestuderen en met de cliënt te bespreken. Dit gebeurt niet alleen in de fase van de inverzekeringstelling en de toetsing van het verzoek om voorlopige hechtenis. Het kan ook voorkomen dat dit gebeurt kort voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling of zelfs tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak. In het laatste geval is het evident dat de verdachte en de verdediging gelegenheid moet krijgen zich uit te laten over het hen onbekende document dat kennelijk relevant is. Zeker in hoger beroep, waar sprake is van de ‘laatste ronde’ van feitelijke toetsing, geldt dit. Indien de rechter de verdediging niet of onvoldoende gelegenheid geeft om het nieuwe processtuk te bestuderen door een aanhoudingsverzoek in dat kader af te wijzen, dan dient die beslissing voldoende gemotiveerd te worden. De Hoge Raad heeft hier onlangs een interessant arrest gewezen.

In deze zaak heeft het Hof tijdens de ondervraging van de verdachte ter zitting een document voorgehouden van de Financial Intelligence Unit van Liechtenstein. Dit kwam aan de orde nadat de verdachte ter zitting heeft verklaard over transacties naar een rekening in Liechtenstein. Het document was (kennelijk) verkregen door het Openbaar Ministerie naar aanleiding van een rechtshulpverzoek. Een kopie van het document is aan het Hof verstrekt, maar niet aan de verdediging. Ter zitting is de verdachte en de verdediging een half uur de tijd gegund om het document te bestuderen. Dit bleek niet voldoende, waarop de verdediging vervolgens heeft verzocht de behandeling van de zitting aan te houden. Het Hof heeft dat als volgt afgewezen: ‘In het licht van de tenlastelegging en de door de verdachte afgelegde verklaring is er geen begin van aannemelijkheid dat de overige stukken die naar aanleiding van het rechtshulpverzoek zijn toegevoegd, van belang zijn voor de beantwoording van enige vraag in het licht van de tenlastelegging. Het hof zal geen acht slaan op de overige stukken (…). Mocht het hof bij de beraadslaging in raadkamer menen dat de stukken alsnog van belang zijn, dan zal het onderzoek worden heropend en zullen de stukken alsnog aan de orde worden gesteld.’ Een teleurstellende beslissing. Hoewel het Hof meent dat de stukken niet van belang zijn in het kader van de tenlastelegging, heeft het Openbaar Ministerie kennelijk wel reden gezien het aan het dossier te voegen. Daarnaast is niet uitgesloten dat de verdediging de stukken van belang acht.

Tegen de beslissing van het Hof is cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft in het arrest van 31 maart 2015 korte metten gemaakt met het oordeel van het Hof. De Hoge Raad oordeelt dat de door het Hof genoemde gronden de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet kunnen dragen. ‘Dat het Hof de stukken waarop het verzoek betrekking heeft – welke stukken op enig moment aan het dossier zijn toegevoegd – niet van belang acht en heeft aangekondigd op die stukken geen acht te slaan, sluit immers niet uit dat de verdediging belang kan hebben bij voldoende gelegenheid die stukken te bestuderen en in haar voorbereiding van de verdediging te betrekken.’ Ons inziens is dit een juiste beslissing. Partijen zijn gebonden aan de beginselen van een goede procesorde en indien nieuwe stukken zijn gevoegd in hoger beroep ex artikel 414 Sv, moeten partijen in de gelegenheid worden gesteld daarvan kennis te nemen. Die stukken moet het Hof ook bij de beraadslaging betrekken (Vgl. HR 29 juni 2010). Het middel is gegrond verklaard en de zaak is teruggewezen naar het Hof.

Nadere aandacht verdient nog een voetnoot bij de cassatieschriftuur over de opmerking van het Hof ‘dat de verdediging de stukken had kunnen inzien’. Opgemerkt wordt dat de verdediging recht heeft op een afschrift van de stukken en daar ook om heeft gevraagd. De verdediging mag er dan op vertrouwen dat de processtukken in kopie worden verstrekt. Zonder aanwijzing dat sprake is van het tegenovergestelde, is er geen reden het dossier in te zien. Moet het arrest van de Hoge Raad – waarin niet expliciet aandacht aan dit punt is geschonken – nu zo worden gelezen dat het niet nemen van inzage in het dossier, voorafgaand aan de zitting, de verdachte en de verdediging niet kan worden tegengeworpen? Ons inziens is dat de juiste lezing. Het arrest geeft ook geen aanknopingspunten om een ander uitgangspunt te hanteren. Overigens laat deze kwestie nog wel het belang zien van het nemen van inzage in het dossier. Indien het Hof deze voor de verdachte en de verdediging onbekende processtukken niet had voorgehouden, en de zaak was afgedaan met de bekende riedel dat het Hof – met toestemming van de verdediging – de stukken voorgehouden acht, dan had de verdediging het stuk niet gekend en kunnen betrekken in de voorbereiding van de verdediging.

Wat is jouw ervaring met aanhoudingsverzoeken in een dergelijke situatie? Wordt een dergelijk verzoek veelal toegewezen? En hoe ga je om met een afwijzing?

#111: Aan wie geeft de Hoge Raad een hint?

Indien de verdediging tijdens een zitting getuigen opgeeft en de rechtbank acht het in het belang van de verdediging en/of noodzakelijk om deze getuigen te horen, dan zal de rechtbank de zaak in zijn algemeenheid verwijzen naar de rechter-commissaris. Dit gaat veelal gepaard met de toverspreuk: “en voorts al datgene te doen wat de rechter-commissaris wenselijk of noodzakelijk acht.” Als een getuigenverhoor vervolgens aanleiding geeft om een andere getuige te horen, dan kan de rechter-commissaris hier op praktische wijze zelf in voorzien. Hoewel de wetgever het strafprocesrecht met name efficiënter wenst te maken, lijkt de Hoge Raad een stokje te steken voor deze praktische werkwijze.LEES VERDER

#110: Hoe structureel wil je vormverzuimen hebben?

Iedere Nederlander wordt geacht de wet te kennen en de wet na te leven. Maar hoe staat het met de degenen die controleren of wij dat ook doen? Onlangs bood kersverse minister van justitie Van der Steur het rapport getiteld ‘parate kennis bevoegdheden politie’ aan de Voorzitter van de Tweede Kamer aan. Het rapport gaat in op de politieambtenaren die het dagelijks contact met de bevolking hebben. De conclusie is dat er winst te boeken is op het niveau van de parate kennis ten aanzien van staande houden en aanhouden, onderzoek aan de kleding en aan het lichaam, binnentreden, doorzoeken, in beslag nemen en identiteitsonderzoek. Verwijt de pot de ketel dat hij zwart ziet?LEES VERDER

#109: De opkomst van beginselen

Het geluid ‘vroeger was alles beter’ hoort u weleens vanuit de advocatuur. In de tijd waar vormverzuimen floreerden, had men nog mooie verhalen aan de borreltafel. Nu is een omslag merkbaar en moeten advocaten andere kansen grijpen. Deze kansen liggen bijvoorbeeld in het materiële strafrecht. De Hoge Raad ziet nu streng toe op de bewijsmotivering van bijvoorbeeld opzet en medeplegen. Maar waar de Hoge Raad zaak na zaak casseert omdat de feitenrechters het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk hebben verklaard vanwege vormverzuimen op grond van artikel 359a Sv, lijken de feitenrechters oog te houden voor dit verschijnsel. Ons inziens terecht. Immers bestaat er tot op heden geen enkel ander mechanisme waardoor vormverzuimen in toom worden gehouden. Daarnaast komt de straffeloosheid van vormverzuimen de rechtstaat niet ten goede. Aangezien de motiveringseisen van artikel 359a Sv dusdanig hoog liggen, is een andere trend waarneembaar: beginselen.LEES VERDER

#108: Redelijk en billijk?

Op grond van artikel 591a Sv kan de gewezen verdachte de rechter verzoeken om onder meer een vergoeding van de advocaatkosten. De kosten komen voor vergoeding in aanmerking voor zover die kosten ten laste van de (ex-)verdachte zijn gekomen. Het gaat om zaken die zijn geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Dat wil zeggen dat alleen de kosten worden vergoed als de verdachte is vrijgesproken of indien de zaak is geseponeerd. De rechter toetst marginaal. Beslissend is daarbij of in het concrete geval voor toekenning van zo’n vergoeding gronden van redelijkheid en billijkheid aanwezig zijn. Bij dat oordeel dient men rekening te houden met alle omstandigheden van het geval. Bepaald dient te worden of de tijd die aan de behandeling van de zaak is besteed, redelijk is geweest en of die tijd tegen een redelijk tarief is gedeclareerd. Maar wanneer is nu sprake van redelijkheid of billijkheid?LEES VERDER

#107: Zoek de verschillen

In de vakliteratuur werden wij gewezen op een beschikking van 5 december 2014, over wils(on)afhankelijk materiaal, van het gerechtshof Den Haag ; het verwijzingshof na het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2010 . In die zaak was sprake van een tweetal documenten, waaronder een verslag van het door de klaagster intern verrichte onderzoek. Gelet daarop oordeelde het Hof dat sprake is van documenten die als afhankelijk van de wil van de klaagster moeten worden aangemerkt. De vordering tot uitlevering is volgens het Hof daarmee in dit geval in strijd met het bepaalde in artikel 6 EVRM, oftewel het nemo tenetur-beginsel. Maar hoe verhoudt het arrest van 21 december 2010 zich tot het arrest van de Hoge Raad van 12 februari 2013 waarin is geoordeeld dat voor een beroep op het nemo tenetur-beginsel geen plaats is in een klaagschriftprocedure ex artikel 552a Sv? Is de Hoge Raad teruggekomen op zijn arrest van 21 december 2010 zonder dit expliciet te melden? Of zijn er toch verschillen tussen beide arresten?LEES VERDER

#106: Sla je slag

Stel, de strafrechter oordeelt dat bewijs dat door het Openbaar Ministerie is verzameld onrechtmatig is verkregen. Dat materiaal moet worden uitgesloten van het bewijs waardoor bij gebrek aan ander bewijsmateriaal een vrijspraak volgt. Eind goed, al goed. Maar in de fiscale procedure gebruikt de Inspecteur hetzelfde materiaal voor navorderingsaanslagen en eventuele bestuurlijke boetes. Dat is de wereld op z’n kop, toch?LEES VERDER

#104: Het alternatieve scenario

Heeft de verdachte het gedaan of niet? Om die vraag te beantwoorden is niet alleen van belang of sprake is van wettig bewijs. Dat bewijs moet ook overtuigend zijn. Als dat niet het geval is, kan geen veroordeling volgen. Het schetsen van een alternatief scenario dat op basis van de beschikbare bewijsmiddelen ook kan hebben plaatsgevonden – niet zijnde hetgeen ten laste is gelegd – kan aan die rechterlijke overtuiging in de weg staan. Het gaat dus om het subjectieve oordeel van de rechter. Het moet uiteraard wel om een geloofwaardig alternatief scenario gaan dat met zoveel mogelijk bewijs moet zijn omgeven. In de praktijk lijkt het fenomeen van het alternatieve scenario aan populariteit te winnen. Maar wanneer is een dergelijk verweer zinvol?LEES VERDER

#102: Kwantiteit versus kwaliteit

Ons huidige Wetboek van Strafvordering stamt uit 1926. Dat delen van het wetboek toe zijn aan vernieuwing, is dan ook niet vreemd. Inmiddels zijn de voorbereidingen voor de modernisering van het wetboek in volle gang en verschijnen regelmatig berichten over deze wetgevingsoperatie in de vakliteratuur. Maar wat gaat er nu echt veranderen?LEES VERDER

Loading new posts...
No more posts