#116: Een aanhoudingsverzoek kan niet zomaar worden afgewezen
Het verkrijgen van alle processtukken in een strafrechtelijk onderzoek is over het algemeen geen sinecure. De verdediging krijgt – ondanks herhaalde verzoeken – regelmatig en vaak in een laat stadium de processtukken en wordt dan nogal eens geconfronteerd met een beperkt tijdsbestek om die processtukken te bestuderen en met de cliënt te bespreken. Dit gebeurt niet alleen in de fase van de inverzekeringstelling en de toetsing van het verzoek om voorlopige hechtenis. Het kan ook voorkomen dat dit gebeurt kort voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling of zelfs tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak. In het laatste geval is het evident dat de verdachte en de verdediging gelegenheid moet krijgen zich uit te laten over het hen onbekende document dat kennelijk relevant is. Zeker in hoger beroep, waar sprake is van de ‘laatste ronde’ van feitelijke toetsing, geldt dit. Indien de rechter de verdediging niet of onvoldoende gelegenheid geeft om het nieuwe processtuk te bestuderen door een aanhoudingsverzoek in dat kader af te wijzen, dan dient die beslissing voldoende gemotiveerd te worden. De Hoge Raad heeft hier onlangs een interessant arrest gewezen.
In deze zaak heeft het Hof tijdens de ondervraging van de verdachte ter zitting een document voorgehouden van de Financial Intelligence Unit van Liechtenstein. Dit kwam aan de orde nadat de verdachte ter zitting heeft verklaard over transacties naar een rekening in Liechtenstein. Het document was (kennelijk) verkregen door het Openbaar Ministerie naar aanleiding van een rechtshulpverzoek. Een kopie van het document is aan het Hof verstrekt, maar niet aan de verdediging. Ter zitting is de verdachte en de verdediging een half uur de tijd gegund om het document te bestuderen. Dit bleek niet voldoende, waarop de verdediging vervolgens heeft verzocht de behandeling van de zitting aan te houden. Het Hof heeft dat als volgt afgewezen: ‘In het licht van de tenlastelegging en de door de verdachte afgelegde verklaring is er geen begin van aannemelijkheid dat de overige stukken die naar aanleiding van het rechtshulpverzoek zijn toegevoegd, van belang zijn voor de beantwoording van enige vraag in het licht van de tenlastelegging. Het hof zal geen acht slaan op de overige stukken (…). Mocht het hof bij de beraadslaging in raadkamer menen dat de stukken alsnog van belang zijn, dan zal het onderzoek worden heropend en zullen de stukken alsnog aan de orde worden gesteld.’ Een teleurstellende beslissing. Hoewel het Hof meent dat de stukken niet van belang zijn in het kader van de tenlastelegging, heeft het Openbaar Ministerie kennelijk wel reden gezien het aan het dossier te voegen. Daarnaast is niet uitgesloten dat de verdediging de stukken van belang acht.
Tegen de beslissing van het Hof is cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft in het arrest van 31 maart 2015 korte metten gemaakt met het oordeel van het Hof. De Hoge Raad oordeelt dat de door het Hof genoemde gronden de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet kunnen dragen. ‘Dat het Hof de stukken waarop het verzoek betrekking heeft – welke stukken op enig moment aan het dossier zijn toegevoegd – niet van belang acht en heeft aangekondigd op die stukken geen acht te slaan, sluit immers niet uit dat de verdediging belang kan hebben bij voldoende gelegenheid die stukken te bestuderen en in haar voorbereiding van de verdediging te betrekken.’ Ons inziens is dit een juiste beslissing. Partijen zijn gebonden aan de beginselen van een goede procesorde en indien nieuwe stukken zijn gevoegd in hoger beroep ex artikel 414 Sv, moeten partijen in de gelegenheid worden gesteld daarvan kennis te nemen. Die stukken moet het Hof ook bij de beraadslaging betrekken (Vgl. HR 29 juni 2010). Het middel is gegrond verklaard en de zaak is teruggewezen naar het Hof.
Nadere aandacht verdient nog een voetnoot bij de cassatieschriftuur over de opmerking van het Hof ‘dat de verdediging de stukken had kunnen inzien’. Opgemerkt wordt dat de verdediging recht heeft op een afschrift van de stukken en daar ook om heeft gevraagd. De verdediging mag er dan op vertrouwen dat de processtukken in kopie worden verstrekt. Zonder aanwijzing dat sprake is van het tegenovergestelde, is er geen reden het dossier in te zien. Moet het arrest van de Hoge Raad – waarin niet expliciet aandacht aan dit punt is geschonken – nu zo worden gelezen dat het niet nemen van inzage in het dossier, voorafgaand aan de zitting, de verdachte en de verdediging niet kan worden tegengeworpen? Ons inziens is dat de juiste lezing. Het arrest geeft ook geen aanknopingspunten om een ander uitgangspunt te hanteren. Overigens laat deze kwestie nog wel het belang zien van het nemen van inzage in het dossier. Indien het Hof deze voor de verdachte en de verdediging onbekende processtukken niet had voorgehouden, en de zaak was afgedaan met de bekende riedel dat het Hof – met toestemming van de verdediging – de stukken voorgehouden acht, dan had de verdediging het stuk niet gekend en kunnen betrekken in de voorbereiding van de verdediging.
Wat is jouw ervaring met aanhoudingsverzoeken in een dergelijke situatie? Wordt een dergelijk verzoek veelal toegewezen? En hoe ga je om met een afwijzing?
3 Comments