#538: Komkommertijd – de Aanwijzing procesafspraken in strafzaken
Het is komkommertijd. Toch zorgde het Openbaar Ministerie vorige week voor een ware primeur in het Nederlandse strafrecht met de publicatie van de Aanwijzing procesafspraken in strafzaken (hierna: Aanwijzing). Maar wat ons betreft is geen sprake van breaking news.
Wij schreven al eerder over procesafspraken (#486, #477 en #470). Dit is een overkoepelende term die wordt gebruikt als de zaak al onder de rechter is, maar waarin de verdediging en het Openbaar Ministerie samen een afdoeningsvoorstel overeenkomen en dat vervolgens voorleggen aan de rechter. Procesafspraken leiden ertoe dat strafzaken snel en efficiënt kunnen worden afgedaan. Daarom zijn procesafspraken in de praktijk populair, en ook wij juichen deze efficiencyslag toe.
Het Nederlandse Strafrecht kent geen wettelijke grondslag voor procesafspraken. In het verleden leidde dit tot onduidelijkheid over de toelaatbaarheid en voorwaarden van procesafspraken. En daarmee ontstond rechtsonzekerheid voor de verdachte. Het arrest van 27 september van de Hoge Raad (#494) maakte daaraan nog geen eind. Want de Hoge Raad gaf daarin alleen richtlijnen en geen algemene regels over de voorwaarden voor de toelaatbaarheid van procesafspraken. Daar ligt een taak voor de wetgever, aldus de Hoge Raad. Ook advocaat-generaal Bleichrodt schreef in zijn vordering tot cassatie dat de wetgever een nadere bepaling en afgrenzing moet geven. Deze ‘oproep’ bereikte ook de Minister van Justitie, maar zij ondernam niet direct actie. In plaats daarvan kondigde zij vorig jaar oktober in een Kamerbrief aan eerst de publicatie van een OM-Aanwijzing over procesafspraken af te wachten en de wetgeving vervolgens in te zullen vullen aan de hand van de ontwikkelingen in de jurisprudentie. Dit omdat vooral uit de toepassingspraktijk zal blijken wat de belangrijkste, door de wetgever te beantwoorden praktische en principiële vragen rondom procesafspraken zijn. Eerder uitten wij al kritiek op deze afwachtende houding van de Minister. Daarbij komt dat het Openbaar Ministerie geen democratisch gekozen orgaan is. Waarom krijgt het dan toch de verantwoordelijkheid om een basis te leggen voor de toekomstige wetgeving over procesafspraken?
Met het oog hierop vroegen wij in een recente publicatie al aandacht voor het in artikel 6 EVRM verankerde recht op fair trial en impartial tribunal. Wij signaleren dat deze rechten in de huidige praktijk onder druk staan. Want hoewel een procesafspraak niet mag inhouden dat de verdachte een bekennende verklaring aflegt, is het wel mogelijk om (concept)procesafspraken te maken waarbij een bewezenverklaring als uitgangspunt geldt. Maar wat als de procesafspraken vervolgens niet van de grond komen en de zaak toch volledig aan de rechter wordt voorgelegd? Misschien wil de verdediging het dan over een heel andere boeg gooien en verzoeken om (gedeeltelijke) vrijspraak. Mogen partijen de inhoud van de gesprekken dan gebruiken in de verdere procedure, of geldt hier geheimhouding? En wat als de rechter kennisneemt van de (concept)procesafspraken maar die vervolgens niet goedkeurt (zie ook #486)? Mag diezelfde rechter vervolgens ook een oordeel vellen, terwijl het voortraject haar oordeel kan kleuren?
De vorige week gepubliceerde Aanwijzing besteedt geen enkele aandacht aan deze vragen. In lijn met het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2022 noemt de Aanwijzing slechts een aantal algemene randvoorwaarden voor het maken van procesafspraken: ‘de verdachte dient vrijwillig, op basis van duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, tot een ondubbelzinnige beslissing tot medewerking aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten te zijn gekomen’. De Aanwijzing benadrukt verder de consensualiteit en wederkerigheid van procesafspraken. Daarnaast schrijft de Aanwijzing in lijn met de jurisprudentie voor dat de verdachte bij het maken van procesafspraken wordt bijgestaan door een advocaat en dat hij of zij op zitting verschijnt, zodat de rechter kan toetsen of sprake is van een vrijwillige en goed geïnformeerde beslissing van de verdachte tot medewerking. De Aanwijzing laat concrete verdedigingsrechten onbesproken, de verklaringsvrijheid van de verdachte daargelaten. Maar zoals hiervoor toegelicht, leidt toepassing daarvan weer tot nieuwe vragen in relatie tot het recht op fair trial en impartial tribunal. Hier gaat de Aanwijzing compleet aan voorbij.
Onze conclusie is dus dat de Aanwijzing weinig nieuwe informatie bevat. Wij hopen daarom dat de wetgever alsnog voor breaking news zal zorgen en op korte termijn met een wetsvoorstel zal komen met een sterkere nadruk op de verdedigingsrechten. In afwachting daarvan zullen wij in ieder geval aandacht blijven vragen voor de verdedigingsrechten bij het maken van procesafspraken.
Heb je hier vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met ons op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl
No Comments