#477: Procesafspraken, it takes three to tango

Procesafspraken blijven de gemoederen bezig houden. Wij schreven hierover al in Vaklunch #450, #465 en #470. Uit de daarin aangehaalde jurisprudentie blijkt dat rechters wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag uiteenlopende criteria toepassen bij de beoordeling van procesafspraken. Zo toetste rechtbank Overijssel begin dit jaar of procesafspraken helpen een bijdrage te leveren aan de ontlasting van het strafrechtsysteem, terwijl hof Arnhem-Leeuwarden afgelopen april procesafspraken beoordeelde op efficiency, duidelijkheid voor de andere betrokken partijen en effectiviteit. Afgelopen week gooide rechtbank Zeeland-West-Brabant het over een compleet andere boeg door te toetsen of de procesafspraken in kwestie voldeden aan ‘twee voorwaarden die het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) stelt aan afsprakenprocedures’. Hoe pakte dat uit?

Procesafspraken in strafzaken zijn afspraken tussen het Openbaar Ministerie en een verdachte. Deze afspraken kunnen zien op bijvoorbeeld het beperken van te voeren verweren of de strafmaat. Uit voornoemd vonnis van rechtbank Zeeland-West-Brabant kan worden afgeleid dat het in die zaak ging om procesafspraken met een combinatie van deze twee elementen. In de bij het vonnis opgenomen procesafspraken is te lezen dat de verdachte instemt met een bewezenverklaring van valsheid in geschrift (artikel 225 Sr) en verduistering (artikel 321 Sr), en dat de officier van justitie zal eisen aan hem een geldboete van € 3.000 op te leggen, daarbij “rekening houdend met” de volgende elementen:

  • “Twee feiten: plegen valsheid in geschrift en verduistering”.
  • “Rol in het bedrijf”.
  • “Fiscale naheffing van € 2 miljoen”.
  • “Gezondheid”.
  • “Overschrijding van de redelijke termijn.”
  • “Eis tegen de medeverdachten (één keer 9a Sr en twee keer € 1.000).”

 

De rechtbank toetst voornoemd afdoeningsvoorstel vervolgens (overigens zonder nadere jurisprudentieverwijzing) aan twee voorwaarden die het EHRM stelt aan afsprakenprocedures.

De eerste voorwaarde betreft volgens de rechtbank een adequate bescherming van de vrije wilsvorming van de verdachte ten aanzien van zijn keuze om af te zien van zijn recht op een reguliere zitting. Uit het vonnis blijkt dat aan deze voorwaarde is voldaan, aangezien zowel de officier van justitie als de verdachte ter zitting verklaarden in te stemmen met voornoemde afspraken.

Aan de tweede voorwaarde is echter niet voldaan. Die houdt volgens de rechtbank in dat ‘de inhoud en de eerlijkheid van de gemaakte afspraken’ aan ‘voldoende substantiële rechterlijke toetsing’ moeten kunnen worden onderworpen. De rechtbank oordeelt dat zij onvoldoende inzicht heeft verkregen in het vooroverleg en de beweegredenen van partijen die hebben geleid tot het afdoeningsvoorstel. Daarbij overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat onduidelijk is op basis waarvan partijen de omvang van de fiscale naheffing van € 2 miljoen hebben bepaald, hoe hoog de boetecomponent daarin is en of de verdachte überhaupt de financiële middelen heeft een bedrag van die omvang te voldoen. Voorts is onduidelijk waarom de gezondheid van de verdachte zou moeten meewegen, nu niet uit objectieve gegevens blijkt wat de medische situatie van de verdachte precies is, waar hij aan lijdt, hoe lang dit al duurt en wat het uitzicht is op (volledig) herstel.

Reden voor de rechtbank om de procesafspraken af te wijzen en het onderzoek te heropenen zodat inhoudelijke behandeling alsnog kan plaatsvinden. Hieruit blijkt dat overeenstemming tussen procespartijen over gemaakte procesafspraken niet automatisch leidt tot een spreekwoordelijke krul van de rechter. Ook blijkt dat rechtbank Zeeland-West-Brabant eist dat zowel de verdediging als de officier van justitie kunnen uitleggen dat de gemaakte procesafspraken fair zijn. Hoewel de rechtbank zegt dit niet te kunnen beoordelen, bekruipt ons het gevoel dat de rechtbank de gemaakte afspraken niet heeft bekrachtigd omdat zij die simpelweg verre van fair vond. Uit het vonnis blijkt namelijk dat de rechtbank twijfelt aan de mate waarin vooroverleg tussen partijen heeft plaatsgevonden en dat de verdachte met het afdoeningsvoorstel heeft ingestemd vanwege proceseconomische redenen. Het vonnis suggereert op dit punt dat de rechtbank zich niet kon voorstellen dat een verdachte om díe reden akkoord gaat met een bewezenverklaring. En de verdachte daarom in bescherming heeft willen nemen door de procesafspraken af te wijzen.

Hoewel het wat ons betreft een goede ontwikkeling is dat rechters ook bij gemaakte procesafspraken de rechtsbescherming van de verdachte scherp voor ogen houden, roept het vonnis nog een hoop vragen op. Welke elementen bepalen of procesafspraken fair zijn? Is dit überhaupt het criterium waaraan een rechter procesafspraken dient te toetsen? En hoe verhoudt het criterium dat rechtbank Zeeland-West-Brabant toepast zich tot eerdere uitspraken over procesafspraken? Kortom, het laatste woord hierover is nog niet gezegd.

Heb je vragen of wil je van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact met ons op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.

No Comments

Post a Comment