#532: Concreet, verifieerbaar, maar te laat?

Het ‘witwasstappenplan’, dat de strafrechter hanteert wanneer geen gronddelict bekend is bij een witwasverdenking, is tegenwoordig niet meer weg te denken. Hierover schreven wij al in o.a. Vaklunch #479, #460 en #443. Sinds het arrest van Hof Amsterdam van 11 januari 2013 wordt het daarin als zodanig genoemde stappenplan veelvuldig gebruikt in witwaszaken. Zo ook in een recent gepubliceerd vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat een aangetroffen geldbedrag van € 381.690,- uit enig misdrijf afkomstig is. Is die conclusie terecht?

Wanneer op basis van witwasindicatoren een verdenking van witwassen ontstaat maar deze niet is te koppelen aan een concreet misdrijf, wordt van de verdachte een verklaring voor de herkomst van het geld verwacht. Deze verklaring moet dan concreet, min of meer verifieerbaar, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Als het vermoeden van witwassen terecht is maar de verklaring niet aan deze criteria voldoet, kan op basis van het stappenplan een bewezenverklaring van witwassen volgen.

In de zaak die voorlag bij de Rechtbank Amsterdam hadden verdachte en zijn vrouw in de ten laste gelegde periode een bedrag van € 381.690 aan contant geld tot hun beschikking gehad. Het onderzoek heeft geen direct bewijs opgeleverd van een criminele herkomst van het geldbedrag (stap 1). Daarnaast kan het bedrag niet worden verklaard uit legale inkomsten, waardoor de rechtbank tot het oordeel komt het vermoeden van witwassen terecht is (stap 2). De verdachte heeft de uitnodiging van het Openbaar Ministerie om tijdens het onderzoek gehoord te worden afgeslagen. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie de verdediging echter nooit expliciet gevraagd om een verklaring van de herkomst van het geld, wat wordt onderkend door de rechtbank. Ter zitting komt de verdachte met een verklaring voor de herkomst van het geld, die hij ook onderbouwt met een aantal overgelegde schriftelijke stukken, waaronder overeenkomsten. De rechtbank stelt dan ook vast dat de ter zitting gegeven verklaring concreet, verifieerbaar, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is (stap 3).

Toch roept de verklaring volgens de rechtbank ook vragen op die niet door de overgelegde stukken worden beantwoord. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat de op zitting gegeven verklaring op de waarheid berust. De rechtbank overweegt verder dat verdachte zijn verklaring ongeveer vijf maanden eerder bij de rechter-commissaris had kunnen afleggen, waarop het Openbaar Ministerie dan de mogelijkheid had gehad om verder onderzoek te doen (stap 4). Omdat de verdachte pas ter zitting met zijn verklaring komt, bestaat die mogelijkheid volgens de rechtbank niet meer. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf en dus volgt een bewezenverklaring en veroordeling (stap 5).

Met deze conclusie gaat de rechtbank wel heel kort door de witwasbocht. De rechtbank stelt nota bene vast dat de verdachte heeft voldaan aan stap 3. Uit de jurisprudentie volgt dat op dat moment stap 4 in werking treedt, en de bal daarmee bij het Openbaar Ministerie komt te liggen. Die zal nader onderzoek moeten verrichten zodat de rechtbank op basis dáárvan een oordeel kan vellen over de vraag of het niet anders kan dan dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is.

In verband hiermee had de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting kunnen schorsen zodat het Openbaar Ministerie alsnog een verificatieonderzoek had kunnen opstarten. Door dat niet te doen slaat de rechtbank stap 4 eigenlijk over. Wij begrijpen dat nader onderzoek in dit stadium ervoor zou hebben gezorgd dat de zaak langer duurt en er dan meer capaciteit van het rechterlijk apparaat wordt gevraagd dan wanneer er eerder een verklaring op voorhand zou zijn overgelegd. Desalniettemin is nader onderzoek wel mogelijk, en kan wat ons betreft in dit geval dan ook niet op basis van het stappenplan worden bewezen dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf zonder dergelijk onderzoek. Het criterium is immers: concreet, verifieerbaar, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Niet ook nog op een voor de opsporingsinstanties gunstig moment. Ongetwijfeld gaat de verdediging tegen deze uitspraak in hoger beroep. Wij zullen die zaak met interesse volgen.

Heb je hier vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met ons op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.

No Comments

Post a Comment