#552: De rechter is geen fietsenmaker!

Een officier van justitie blijkt op de zitting met een lekke band aan te komen. Mag de strafrechter dan optreden als fietsenmaker? Deze vraag kwam bij ons op naar aanleiding van een recent arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU).

Daarin buigt het HvJ EU over een aantal prejudiciële vragen van de Bulgaarse strafrechter. Die moest een oordeel vellen over een tenlastelegging waaruit bleek dat de officier van justitie een Bulgaarse opsporingsambtenaar ervan verdacht dat hij zich had laten omkopen. Ter zitting verzocht de verdediging de verdachte hiervan vrij te spreken, omdat van corruptie geen sprake zou zijn. Zou al een strafbaar feit zijn gepleegd, dan toch oplichting, aldus de verdediging.

De Bulgaarse strafrecht kon dat na bestudering van het dossier alleszins volgen, maar twijfelde of hij oplichting bewezen kon verklaren. De Bulgaarse officier van justitie hield immers vast aan de oorspronkelijke tenlastelegging waarop hij de verdachte corruptie verweet. Het Bulgaarse Wetboek van Strafvordering schrijft echter voor dat de rechter niet de tenlastelegging, maar de feiten beoordeelt. Maar onder welke voorwaarden mag dat, en hoe verhoudt zich dit tot het recht op een onpartijdige berechting zoals opgenomen in artikel 47 EU-Handvest?

In zijn arrest geeft het HvJ EU vervolgens aan dat de Bulgaarse rechter conform het Bulgaarse wettelijke systeem een feit mag herkwalificeren, maar dat hij de verdachte of zijn advocaat daarover tijdig moet informeren. Vervolgens oordeelt het HvJ EU dat die herkwalificatie ‘op zich’ niet kan afdoen aan de onschuldpresumptie. De herkwalificatie wijst er namelijk op dat de rechter van oordeel is dat de feiten, indien zij blijken vast te staan, met die nieuwe juridische kwalificatie kunnen overeenstemmen. En dat betekent niet dat de rechter een standpunt heeft ingenomen over de schuld van de beklaagde, aldus het HvJ EU. Van strijdigheid met artikel 47 EU-Handvest is daarom geen sprake.

Deze uitspraak zette ons aan het denken over de rol van de rechter in het Nederlandse strafrecht. Uit artikel 348 Sv volgt dat de rechter enkel over de tenlastelegging oordeelt (artikel 261 Sv). Daarin vermeldt de officier van justitie van welk feit hij of zij de verdachte verdenkt en wat de wettelijke basis van die verdenking is. Uit de onschuldpresumptie volgt immers dat de bewijslast van een strafbaar feit ligt bij de officier van justitie. Daarbij kan de officier van justitie terugvallen op diverse en vergaande dwangmiddelen, zoals beslag en telefoontaps. Dit juridisch kader leidt ertoe dat de Nederlandse rechter, anders dan de Bulgaarse rechter, de verdachte niet mag veroordelen of vrijspreken aan de hand van de gepresenteerde feiten. Hij dient zich te beperken tot de tenlastelegging en mag zich niet uitlaten over de vraag of de hem gepresenteerde feiten bewijs opleveren voor niet ten laste gelegde feiten (hoewel wij dat in de praktijk soms wel zien).

Dit wordt ook wel de grondslagleer genoemd (#166). Die is in de praktijk genuanceerd. In de eerste plaats biedt de jurisprudentie de rechter diverse mogelijkheden om de tenlastelegging (bijvoorbeeld bij schrijffouten) verbeterd te lezen. Daarbij geldt echter steeds als ondergrens dat de rechter bij een bewezenverklaring nooit de grondslag van de tenlastelegging mag verlaten. Dat betekent dat de rechter geen andere feiten bewezen mag verklaren dan de feiten die op de tenlastelegging staan. In de tweede plaats geldt dat de officier van justitie een belangrijke rol vervult in het Nederlandse strafproces.

Hij heeft genoeg manieren om de tenlastelegging aan te vullen en zelfs te wijzigen, zo lang sprake blijft van hetzelfde feit. Maar daarbij mag de rechter niet zover gaan dat hij de feiten in het dossier gaat lopen beoordelen en de officier van justitie hierover op eigen initiatief ter zitting tipt (#174 en #157).

Daarmee kan de rechter de schijn van vooringenomenheid over zich afroepen. Dat levert een grond voor wraking op. Bovendien staat een dergelijke actieve houding op gespannen voet met de onschuldpresumptie. Een tip van de rechter aan de officier van justitie duidt er immers op dat de strafrechter zich niet alleen richt op het bewijs voor ten laste gelegde feiten, maar ook op het bewijs voor niet ten laste gelegde feiten. Dat past niet bij de taak van de rechter zoals volgt uit artikel 348 Sv.

Wij concluderen dus dat Nederlandse strafrechter hier en daar best een bandje mag plakken. Maar een fietsenmaker is hij zeker niet!

Heb je hier vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met ons op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.

No Comments

Post a Comment