#518: Opportuniteit versus capaciteit

Het is geen geheim dat de strafrechtketen overbelast is. Door capaciteitstekorten belanden strafdossiers in de shredder, wordt in procesafspraken vanwege tijdsverloop de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beklonken en klaagt justitie steen en been over de werkdruk. Er ontstaan allerlei goede initiatieven: procespartijen zoeken elkaar op en efficiëntie voert steeds vaker de boventoon. Wij juichen die ontwikkelingen tot op zekere hoogte van harte toe, maar volgens mij zijn we er daarmee nog niet. Waarom zoekt men de efficiëntie met name aan de achterkant van de strafrechtketen? Waarom wordt ook niet eens kritischer gekeken naar de inzet van het strafrecht (nog altijd het ultimum remedium) en het opportuniteitsbeginsel van het Openbaar Ministerie?

 

Het strafrecht dient te worden ingezet als laatste redmiddel. Alleen als ingrijpen écht nodig wordt geacht en geen ander middel geschikt is, dient te worden gekozen voor vervolging. De ultimum remedium-gedachte lijkt echter op de achtergrond te zijn geraakt. De keuzes die worden gemaakt zijn soms ondoorgrondelijk, en als daar door de verdediging een vraag over wordt gesteld, verschuilt het Openbaar Ministerie zich al snel achter het opportuniteitsbeginsel. Dat beginsel houdt in dat het Openbaar Ministerie beslist in welke zaak wordt vervolgd, en welke niet. Het Openbaar Ministerie heeft hierin veel vrijheid. Uit de jurisprudentie volgt dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie omdat vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.

 

Maar als ons strafrechtsysteem overbelast is, moet dan ook niet eens kritisch worden gekeken naar die vervolgingsbeslissingen? En moet een rechter misschien iets kritischer toetsen of het strafrecht daadwerkelijk als ultimum remedium wordt ingezet, of misschien toch eerder als optimum remedium? Thomas Bosch, directeur opsporing bij de FIOD, pleit ervoor om vooral zaken te onderzoeken die ‘effect en impact’ hebben. Daarmee bedoelt hij dat de vervolging ertoe moet leiden dat de verdachte niet nog eens de fout ingaat, maar ook dat de samenleving ermee gediend is door generale preventie. Dat laatste uitgangspunt zien we in de praktijk helaas niet altijd terug. Soms is, mede in relatie tot de capaciteit van de strafrechtketen, geen touw vast te knopen aan de selectie van zaken.

 

Om een voorbeeld te noemen: in 2022 werden kennelijk 51 integriteitsincidenten gemeld met betrekking tot medewerkers van De Nederlandsche Bank die onder meer de fout in gingen met privébeleggingen. Van het nieuwsartikel druipt het strafrechtelijke verwijt van handel met voorkennis af. In mijn praktijk zie ik sommige privépersonen keihard worden aangepakt zonder dat vaststaat dat sprake is van voorkennis. En dat terwijl medewerkers van DNB, die bij uitstek een voorbeeldfunctie hebben en op de hoogte moeten zijn van de regels, lijken ‘weg te komen’ met de interne sanctieprocedure van de DNB. Laten wij vooropstellen dat wij de inhoud van deze zaken niet kennen en wij het niet verkeerd vinden als deze zaken buiten het strafrecht blijven en eventuele fouten intern gesanctioneerd worden. Fouten worden nu eenmaal gemaakt. Maar de afweging om de ene zaak te vervolgen en de andere niet blijft moeilijk te doorgronden.

 

Bewust kiezen voor de inzet van het strafrecht lijkt ons dus belangrijk om de strafrechtketen lucht te geven. Terug naar de inzet van het strafrecht als last resort. Wellicht verdient het opportuniteitsbeginsel in dat kader een kritischere toets?

 

Heb je vragen over het voorgaande of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.

 

 

 

 

 

 

 

No Comments

Post a Comment