#529: Big B is watching you
Onrust bij gebruikers van tweedehandskledingplatform Vinted: het bedrijf gaat gegevens delen met de Belastingdienst. Daarmee wordt opvolging gegeven aan de rapportageverplichtingen die voor platforms geldt op basis van EU-Richtlijn 2021/514 (DAC7). Welke mogelijkheden hebben de Nederlandse autoriteiten om deze rapportageverplichtingen te handhaven?
In de afgelopen jaren heeft gegevensuitwisseling binnen de Europese Unie een enorme vlucht genomen. Zo bestond al Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen. In recentere jaren hebben de Europese autoriteiten deze richtlijn regelmatig aangevuld, bijvoorbeeld met Richtlijn 2018/822 inzake meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies (DAC6). Met DAC7 richt de Europese Unie zich op ‘platformexploitanten’: digitale platforms die gebruikers in staat stellen tegen betaling onroerende goederen of transportmiddelen te verhuren, een persoonlijke dienst te leveren of goederen te verkopen. Platforms zoals Vinted, waarop verkopers tweedehandskleding of andere spullen verkopen, vallen onder deze laatste categorie. Ook platforms waarop gebruikers vakantiewoningen kunnen verhuren of hun diensten kunnen aanbieden, kwalificeren als platformexploitant. Dat betekent dat dergelijke platforms in bepaalde gevallen informatie over verkopers op hun platform moeten verzamelen, verifiëren en met de fiscale autoriteiten moeten delen. Deze gegevens kunnen dan (eventueel) worden uitgewisseld met andere EU-lidstaten. Dit draagt bij aan de fiscale transparantie binnen de Europese Unie en zo kunnen lidstaten beter samenwerken om diverse vormen van belastingfraude, -ontduiking en -ontwijking op te sporen en te bestrijden.
De Nederlandse wetgever heeft DAC7 geïmplementeerd via de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) en artikel 53bis AWR. Op grond van de WIB moeten in Nederland gevestigde platformexploitanten gegevens rapporteren over de verkopers die gebruik maken van hun platform. Het gaat onder meer om het BSN-nummer van de verkoper, het totaal aantal transacties dat via het platform heeft plaatsgevonden en het totaalbedrag aan tegenprestaties. Op grond van artikel 53bis AWR geldt deze rapportageverplichting ook voor volledig binnenlandse situaties, dus voor in Nederland gevestigde platformexploitanten in relatie tot hun in Nederland gevestigde verkopers of in Nederland gelegen onroerende zaken. De Belastingdienst zal deze gegevens echter niet uitwisselen met buitenlandse autoriteiten. Dat kunnen wij goed volgen, gelet op de doelstelling van DAC7.
Op grond van de WIB moeten in Nederland ingezeten platformexploitanten de informatie bij de verkopers opvragen, verifiëren, en steeds op 31 januari van het kalenderjaar volgend op het meldingstijdvak melden bij de Nederlandse Belastingdienst. Voldoet een platformexploitant niet, niet tijdig, niet volledig of niet juist aan deze rapportageverplichtingen? Dan kan de inspecteur op grond van de WIB een boete van maximaal € 900.000 opleggen, waarbij de inspecteur aan de hand van uiteenlopende omstandigheden dient te bepalen of de opgelegde boete proportioneel en evenredig is. Het Besluit Bestuurlijke Boete Belastingdienst is daarbij van toepassing. Een boete is verder alleen mogelijk bij opzet of grove schuld, en wij gaan ervan uit dat de inspecteur dat overtuigend moet aantonen (zie Vaklunch #469). Daarnaast geldt dat in ernstigere gevallen kan worden overgegaan tot strafrechtelijke vervolging wegens schending van de informatieverplichting zoals opgenomen in artikel 68 of 69 AWR. Welke zaken daarvoor in aanmerking komen, is op dit moment onduidelijk.
Strafrechtelijke handhaving is in ieder geval ook mogelijk wanneer platformexploitanten (al dan niet opzettelijk) niet, onjuist of onvolledig voldoen aan de rapportageverplichting zoals opgenomen in artikel 53bis AWR. Het betreft hier dus de verplichting voor platformexploitanten om informatie te rapporteren in puur binnenlandse situaties. Voldoet de platformexploitant daar niet aan? Dan kan de inspecteur geen bestuurlijke boete opleggen, maar kan slechts een strafrechtelijk onderzoek worden gestart op verdenking van het (al dan niet opzettelijk) niet, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens. De wetgever heeft daar bewust voor gekozen, omdat in binnenlandse situaties de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging als voldoende afschrikwekkend wordt gezien.
Zonder nadere onderbouwing is dit moeilijk te volgen. In de eerste plaats omdat de inspecteur de op basis van artikel 53bis AWR gerapporteerde gegevens namelijk niet zal uitwisselen met het buitenland. Waarom vindt de wetgever in deze situatie uitgerekend het strafrecht dan voldoende afschrikwekkend? Daar komt bij dat autoriteiten bij een verdenking gebruik kunnen maken van vergaande opsporingsbevoegdheden. De gevolgen daarvan zijn verstrekkende en nauwelijks te overzien, ook indien later sprake is van een vrijspraak. Mede om die reden wordt het strafrecht gezien als een ultimum remedium. In de parlementaire geschiedenis gaat de wetgever hier volledig aan voorbij. Kortom, het Vaklunch-team Vinted allemaal maar niks.
Heb je hier vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met ons op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.
No Comments