#005: Inspecteur, de grens is bereikt!

De Hoge Raad is duidelijk, over het algemeen kan onrechtmatig strafrechtelijk verkregen bewijs worden gebruikt in een fiscale zaak. Dit zorgt er voor dat de inspecteur in fiscale zake zijn oogkleppen opzet en dankbaar gebruik maakt van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs. De Rechtbank Haarlem roept de inspecteur een halt toe. Er zijn grenzen en gelukkig maar. 

Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat geen rechtsregel in de weg staat aan het gebruik van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijsmiddelen voor het vaststellen van een belastingschuld. [1] De Hoge Raad overweegt dat in een dergelijk geval, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, nader moeten worden beoordeeld of de inspecteur door het gebruik van dit onrechtmatig strafrechtelijk verkregen bewijs handelt in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, en meer in het bijzonder met het zorgvuldigheidsbeginsel.

Over het algemeen kan van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet worden gesproken als de inspecteur het bewijsmateriaal op andere wijze had kunnen verkrijgen. De inspecteur heeft uiteraard op basis van de AWR ruime mogelijkheden om aan stukken te komen. Gebruik van onrechtmatige verkregen bewijsmiddelen door de inspecteur is alleen dan niet toegestaan, indien zij zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht. Dit gebruik moet in dat geval onder alle omstandigheden ontoelaatbaar worden geacht.

In de KB-Lux zaken heeft de Belgische strafrechter geoordeeld dat de microfiches op onrechtmatige wijze zijn verkregen. Het Amsterdamse Hof stelt echter dat de gegevens door de Nederlandse fiscus op rechtmatige wijze zijn verkregen van de Belgische autoriteiten en niet zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat het gebruik van die gegevens ontoelaatbaar moet worden geacht. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het Hof en oordeelt dat de Nederlandse Belastingdienst op grond van de gegevens in de gestolen microfiches een nader onderzoek mocht instellen naar verzwegen bankrekeningen. Daarmee is de kous af.

De Rechtbank Haarlem stelt nu grenzen. In een strafzaak vond een doorzoeking van een woning plaats. De doorzoeking vond plaats naar aanleiding van een anonieme tip. Tijdens de doorzoeking zijn verschillende goederen in beslag genomen die zagen op hennepteelt. De Rechtbank oordeelt op 25 augustus 2011 dat geen enkele verificatie van de anonieme tip heeft plaatsgevonden waardoor geen redelijk vermoeden van schuld bestond. Zowel de  doorzoeking van de woning en het daar uit voortvloeiende onderzoek naar de bankrekening van de verdachte is onrechtmatig geoordeeld. De consequentie van deze gang van zaken is dat de goederen niet kunnen bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde, dat geldt ook voor de daaruit voortgekomen besmette vruchten. De verdachte is vrijgesproken en op 9 september 2011 is het vonnis van de Rechtbank Amsterdam onherroepelijk geworden.

Een medewerker van de politie heeft vervolgens de Belastingdienst op de hoogte gesteld dat de verdachte is vrijgesproken vanwege een onrechtmatig binnentreden van een woning. Op 8 september 2011 dient de belastingdienst toch een vordering ex art. 55 AWR bij de officier van justitie in om de in het strafrechtelijk onderzoek verkregen informatie te verkrijgen. Op basis van de beschikbaar gestelde informatie is een navorderingsaanslag vastgesteld en een boete opgelegd.

Rechtbank Haarlem zet een streep door het op deze wijze bewust uit een ander (zuur) vaatje tappen door de fiscus. De Rechtbank oordeelt dat het opvragen van de informatie en het gebruik daarvan voor het vaststellen van een navorderingsaanslag, terwijl de inspecteur wist dat het ging om strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs, indruist tegen datgene wat van een behoorlijk handelend overheid mag worden verwacht.

Opmerkelijk aan deze uitspraak is overigens wel dat de Rechtbank overweegt dat de inspecteur niet de beschikking had kunnen krijgen over de in beslag genomen goederen op basis van zijn normale controlebevoegdheden. In het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad is deze vaststelling echter overbodig. Immers, de Rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het handelen van de inspecteur zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht. Dan moet dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar worden geacht. De rechtbank volgt overigens de lijn van de Hoge Raad wel. De besmette vruchten, te weten de resultaten van het onderzoek naar de bankrekening van de verdachte, mag de inspecteur namelijk ook niet gebruiken voor het vaststellen van de navorderingsaanslag. Dit terwijl de inspecteur door middel van een derdenonderzoek over de bankgegevens van de belastingplichtige had kunnen beschikken.

Al met al een hoopvolle uitspraak. In beginsel mag de inspecteur gebruik maken van onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal, maar als de inspecteur weet dat het materiaal onrechtmatig is verkregen – ook al is de uitspraak nog niet onherroepelijk – dan mag de inspecteur niet om deze informatie vragen en deze informatie vervolgens gebruiken. Kennelijk bestaan er nog grenzen aan wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht. En inspecteur, die grens is bereikt!

Wat denk jij? Kan deze uitspraak in hoger beroep standhouden in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad? Of zal het Hof een onderscheid maken tussen het bewijsmateriaal dat door de inspecteur met zijn eigen controlebevoegdheden verkregen had kunnen worden en ander materiaal? Wat daar ook van zij, laten we vooralsnog genieten van deze uitspraak en er gretig gebruik van maken. 

[1] HR 1 juli 1992, nr. 26 331, BNB 1992/306.

#001: Witwassen

Een verdenking van belastingfraude gaat vandaag de dag hand in hand met een verdenking van witwassen. Op 7 oktober 2008 heeft de Hoge Raad bepaald dat het opzettelijk doen van onjuiste aangifte als gronddelict voor witwassen kan gelden. Sindsdien heeft het openbaar ministerie dankbaar gebruik gemaakt van deze uitspraak en wordt witwassen in toenemende mate naast een fiscaal gronddelict ten laste gelegd. “Altijd prijs” lijkt de achterliggende gedachte te zijn. Niet in de laatste plaats omdat deze wijze van tenlasteleggen artikel 74 AWR buiten spel zet en een ontnemingsvordering ex artikel 36e WvSv mogelijk maakt.

Bij witwassen gaat het voornamelijk om het verbergen van de opbrengsten uit criminele activiteiten of het verhullen van de illegale herkomst van gelden of voorwerpen. De jurisprudentie blijft in ontwikkeling en het bereik van de witwasbepalingen wordt steeds verder ingevuld. Indien een verdachte zelf het gronddelict begaat, zoals het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte, dan is het voorhanden hebben van het daarmee verkregen vermogen onvoldoende om bij te dragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst ervan. In die gevallen moet sprake zijn van een gedraging die gericht is op het daadwerkelijk verbergen en verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp, aldus de Hoge Raad 26 oktober 2010. De vraag is vervolgens of vermogen dat niet is aangegeven, maar op een buitenlandse rekening is blijven staan, dan wel als (schuld)witwassen gekwalificeerd kan worden.

Tot een decennium geleden was het de normaalste zaak van de wereld om een buitenlandse bankrekening te hebben. Tegenwoordig worden buitenlandse bankrekeninghouders massaal “op het matje geroepen”. Typisch eigenlijk in een tijd waar vrij verkeer van kapitaal één van de belangrijkste pijlers is van onze Europese Unie. Het staat een ieder vrij om zijn vermogen of inkomsten op een buitenlandse bankrekening te zetten. En who’s to blame? met het toenemend aantal genationaliseerde banken, waar concurrentie van de rente tarieven niet meer bestaat. Maar wat daar ook van zij, maken de rekeninghouders die hun vermogen niet hebben aangegeven zich dan automatisch schuldig aan witwassen, zonder dat zij daar enige handeling voor hebben verricht?

Iedere advocaat zal bepleiten dat in dit geval geen sprake is van witwassen, ondanks dat het begrip in de jurisprudentie ruim wordt opgevat. Op 8 januari 2013 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waar hoop uit te putten is en dat munitie geeft om verweer te voeren tegen de verdenking van witwassen. In rechtsoverweging 3.4. overweegt de Hoge Raad dat de overweging van het Hof, waarin zij stelt dat het buiten het zicht houden van gelden voor diverse banken en de Belastingdienst heeft te kwalificeren als verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan, onvoldoende is gemotiveerd. In rechtsoverweging 3.2.2. overweegt de Hoge Raad ter verduidelijking dat sprake moet zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben. De gedraging moet een daadwerkelijk op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter hebben.

Kan hieruit worden afgeleid dat het aanhouden van gelden op een buitenlandse bankrekening onvoldoende is om witwassen bewezen te verklaren? Hoewel het vermogen ooit op de buitenlandse bankrekening is gezet, zal voor een bewezenverklaring moeten komen vast te staan dat deze historische gedraging gericht was op een op dat moment toekomstig delict, namelijk het doen van onjuiste aangifte. Biedt dit arrest goede munitie of is het ijdele hoop?

Loading new posts...
No more posts