#536: Proceskostenvergoeding in boeteprocedures en 6 EVRM
In #511 concludeerden wij al dat het fiscale boeterecht de kinderschoenen is ontgroeid. Geen wonder dat cliënten de vernietiging van een fiscale boete in de praktijk ervaren als een ‘vrijspraak’. In het strafrecht bestaat in zo’n geval recht op een proceskostenvergoeding. In boeteprocedures bestaat die mogelijkheid ook, al komt de ‘vrijgesproken’ boeteling vaak van een koude kermis thuis. Wij leggen hierna uit hoe dat komt en waarom wij dat onterecht vinden.
Zoals toegelicht in #531 kan een gewezen verdachte op grond van artikel 530 Sv verzoeken om een vergoeding van de door hem gemaakte advocaatkosten als een zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De rechter beoordeelt of gronden van billijkheid bestaan voor een integrale proceskostenvergoeding. Daarbij neemt de rechter de facturen van de advocaat als uitgangspunt. Indien daar gronden voor aanwezig zijn, kan het bedrag worden gematigd. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met de mogelijkheid tot een proceskostenvergoeding het recht op een vrije advocaatkeuze heeft willen veiligstellen door eventuele financiële belemmeringen voor het inschakelen van een advocaat weg te nemen. Daarmee dient artikel 530 Sv dus het recht op rechtsbijstand zoals volgt uit artikel 6 EVRM.
Dit artikel is ook van toepassing op boeteprocedures. Want ook boeteprocedures zijn een criminal charge. Je zou daarom verwachten dat het recht op een vrije advocaatkeuze ook in boeteprocedures vooropstaat. En dat de proceskostenvergoeding in boeteprocedures dus ook erop is gericht eventuele financiële belemmeringen weg te nemen. Dat blijkt in de praktijk nauwelijks het geval.
In boeteprocedures kan de bestuursrechter op grond van artikel 8:75 en 7:15 Awb een proceskostenvergoeding toekennen wanneer de boeteling dat heeft verzocht en voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De bestuursrechter bepaalt de hoogte van de proceskostenvergoeding in beginsel aan de hand van het puntensysteem dat is opgenomen in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Op dit moment staat één punt gelijk aan een vergoeding van € 837. Voor een gemiddelde fiscale boeteprocedure worden slechts enkele punten toegekend. Het voorgaande betekent dat de boeteling na een ‘vrijspraak’ slechts kan rekenen op een proceskostenvergoeding van hooguit een paar duizend Euro. Dat dekt nauwelijks de kosten voor de rechtsbijstandsverlener.
Omdat dit zou kunnen leiden tot onrechtvaardige uitkomsten, kan de bestuursrechter in geval van ‘bijzondere omstandigheden’ afwijken van het puntensysteem. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat sprake is van bijzondere omstandigheden indien i) het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden, of ii) wanneer het bestuursorgaan in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld. Uit de boetejurisprudentie blijkt dat in boeteprocedures sprake kan zijn van dergelijke omstandigheden wanneer de inspecteur een boete oplegt en handhaaft zonder dat sprake is van overtuigend bewijs voor opzet en/of grove schuld. In geval van een deelnemersboete kan ook het feit dat een boete is opgelegd zonder dat is voldaan aan het toestemmingsvereiste leiden tot de conclusie dat sprake is van bijzondere omstandigheden. In dergelijke gevallen kan de bestuursrechter dus afwijken van het puntensysteem door de toe te kennen proceskostenvergoeding te verlagen of te verhogen, ‘overigens zonder af te doen aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten’, aldus de parlementaire geschiedenis. Dat biedt ruimte voor een integrale proceskostenvergoeding gebaseerd op de facturen van de rechtsbijstandsverlener. In een recente (fiscale) uitspraak van rechtbank Noord-Holland kwam de bestuursrechter via die route tot een proceskostenvergoeding van ruim € 80.000.
Toch zien wij integrale proceskostenvergoedingen nauwelijks voorbij komen in boeteprocedures waarin de rechter de boete uiteindelijk vernietigt. De drempel dat sprake is van bijzondere omstandigheden wordt lang niet altijd wordt gehaald. En áls de bestuursrechter al concludeert dat sprake is van bijzondere omstandigheden, dan nog neemt hij de facturen van de rechtsbijstandsverlener zelden als uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de proceskostenvergoeding. Dat lijkt ons onterecht gelet op artikel 6 EVRM en het daarmee verbonden recht op een vrije advocatenkeuze, dat niet alleen in het strafrecht maar ook in boeteprocedures scherp op de voorgrond zou moeten staan. Wij concluderen daarom dat het boeterecht de kinderschoenen misschien mag zijn ontgroeid. Maar wij achten het boeterecht nauwelijks volwassen zolang de proceskostenvergoeding in boeteprocedures op gespannen voet blijft staan met artikel 6 EVRM.
Heb je hier vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met ons op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.
No Comments