#405: Choose your battles
In Vaklunch #398 schreven wij dat met de inzet van het strafrecht prudent moet worden omgegaan. Dit is niet voor niets. De inzet van het strafrecht kan immers grote gevolgen hebben voor de verdachten. Het strafrecht dient als ultimum remedium. Dat lijkt het Openbaar Ministerie in sommige gevallen uit het oog te verliezen. In voorkomende gevallen komt het Openbaar Ministerie dan alsnog tijdig tot inkeer en besluit het onderzoek te stoppen voordat het op een openbare zitting komt. Uiteindelijk is dat ook in het belang van het Openbaar Ministerie. Het voorkomt immers het beeld van ‘vervolgen om het vervolgen’. Een recente uitspraak van Gerechtshof Den Haag illustreert een gemiste kans op dit punt.
De betrokkene is verdacht van het doen van overboekingen van € 100 en € 130 naar een rekening van het Ministerie van Justitie en Veiligheid ten behoeve van zijn broer. Deze broer zat in die periode in preventieve hechtenis in de Penitentiarie Inrichting in Vught, op verdenking van een terroristisch misdrijf. Hij was bij besluit van 11 november 2016 door de Minister van Buitenlandse Zaken aangewezen als persoon jegens wie de Sanctieregeling terrorisme 2007-II van toepassing is. De door verdachte gedane overboekingen zouden in strijd zijn met artikel 2 van de Sanctieregeling, omdat hiervoor ten onrechte geen ontheffing was aangevraagd bij het Ministerie van Financiën.
Uit het dossier blijkt dat het geld dat de verdachte had overgeboekt was bedoeld voor levensonderhoud van zijn broer in de Penitentiaire Inrichting, zoals geld voor eten en sigaretten. Ook blijkt uit het dossier dat de betrokkenen, waaronder ook de advocaat van de broer, zich niet realiseerden dat een dergelijke overboeking zonder ontheffing strafbaar is gesteld. Uit het dossier blijkt ook dat onder meer de Directeur van de Penitentiaire Inrichting heeft verklaard dat het gebruikelijk is dat familieleden financiële middelen ter beschikking stellen voor gedetineerden.
Het hof gaat onder deze omstandigheden niet akkoord met een strafrechtelijke vervolging. Het hof overweegt dat de verdachte aan een aantal omstandigheden een zeker vertrouwen kon en mocht ontlenen dat de gewraakte betalingen legaal waren. Hij maakte tweemaal geld over naar een rekening van een gezaghebbende overheidsinstantie en hij deed dat op verzoek van en in overleg met de advocaat van de verdachte, die aangaf dat zijn broer het geld nodig had voor levensonderhoud. Het hof oordeelt dat de aan de orde zijnde wet- en regelgeving waar het Openbaar Ministerie zich op beroept niet is gemaakt voor deze situatie.
Het hof oordeelt uiteindelijk: “Hier is sprake van een overlap tussen het vertrouwensbeginsel en het beginsel van redelijke en billijke afweging. Het hof kan niet vaststellen in hoeverre een en ander aan het Openbaar Ministerie valt toe te rekenen in die mate dat het vertrouwensbeginsel als beginsel van goede procesorde daadwerkelijk is geschonden, maar oordeelt dat een redelijke en billijke afweging had moeten leiden tot de beslissing in dit geval niet (verder) te vervolgen.
Alles afwegende is het beeld dat uit het dossier en de behandeling ter zitting oprijst dat van een apert onredelijke vervolgingsbeslissing. Met andere woorden: geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie had kunnen oordelen dat met de (voortzetting van de) vervolging een redelijk belang gediend kon zijn.”
Uiteraard is het goed mogelijk dat dit feit op zichzelf niet zou zijn vervolgd, maar dat het op de tenlastelegging is gezet omdat er toch al meerdere verdenkingen waren. Wellicht omdat het Openbaar Ministerie meent dat dit niet zou mogen kunnen? Of wellicht was de afweging opportunistischer van aard en is het eigenlijk bedoelt als ‘vangnet’, voor het geval de andere feiten niet zouden slagen? Dat laatste is iets wat zeker in de fraudepraktijk veel voor lijkt te komen. Vaak staan er naast de kernverdenking ook feiten op de tenlastelegging die makkelijk bewijsbaar zijn of lijken, maar met de kern niet veel te maken hebben. De zogenaamde ‘broken tail lights’.
Wat daar ook van zij, het zou het Openbaar Ministerie sieren als het zelfreflectie toont en zelf beslist om bepaalde kwesties niet te vervolgen. Dat zorgt er ook voor dat partijen zich ter zitting kunnen richten op de kern van het probleem. Maar om tot dergelijk inzicht te komen is soms een (stevig) zetje in de rug nodig van een hof, zoals in deze zaak.
Heb je vragen over het voorgaande of wil je hierover van gedachten wisselen? Neem dan contact op met boezelman@hertoghsadvocaten.nl of boer@hertoghsadvocaten.nl. Uiteraard is het ook mogelijk om over dit onderwerp te praten in een digitale Vaklunch on demand.
No Comments