#560: Dividendstrippen? De wet is fully dressed

Dividendstrippen is een hot topic. In Duitsland zijn hier de afgelopen jaren verschillende mensen voor veroordeeld, en ook in Nederland zijn strafrechtelijke onderzoeken gestart op verdenking van ‘dividendstrippen’. Maar wat houdt dat precies in? Een recent arrest van de Hoge Raad laat zien dat de term dividendstrippen niet zomaar mag worden gebruikt. De zienswijze van de Belastingdienst blijkt in elk geval te te ruim. Het is de wet zelf die duidelijkheid biedt.

In Nederland rust op dividenden die worden uitgekeerd door binnenlandse vennootschappen een verplichting tot het inhouden van dividendbelasting. De ontvanger van het dividend, veelal de vennootschap zelf, kan deze belasting onder specifieke voorwaarden terugvragen, verrekenen of verminderen. Echter, de wet stelt duidelijke eisen wanneer iemand hiervoor in aanmerking komt.

Er zijn verschillende vormen van dividendstrippen. In Duitsland gaat het vooral om gevallen waarbij dividend twee keer is teruggevraagd. Maar onder dividendstrippen wordt ook verstaan als het recht op dividend bijvoorbeeld tijdelijk wordt overgedragen aan een andere partij, vaak met een gunstiger positie voor teruggave, vermindering of verrekening van dividendbelasting. Dit vindt vaak plaats door de verkoop van aandelen vlak voor een dividenduitkering, gevolgd door een terugkoop na de uitkering. Deze strategie kan leiden tot fiscaal voordeel.

De Nederlandse wetgeving heeft specifieke bepalingen om deze praktijken tegen te gaan. Volgens deze bepalingen is de verrekening of teruggave van ingehouden dividendbelasting alleen mogelijk als de belastingplichtige die het dividend ontvangt niet alleen de rechtstreeks gerechtigde, maar ook de uiteindelijk gerechtigde is.

Maar wanneer is iemand de uiteindelijk gerechtigde tot het dividend?

In de zaak die ten grondslag lag aan het arrest van afgelopen vrijdag hanteerde de Belastingdienst hiervoor een ruime zienswijze, zo blijkt. Het Hof oordeelde dat er veel ruimte was voor de rechter om het begrip uiteindelijk gerechtigde te interpreteren. De Hoge Raad brengt nu duidelijkheid – of eigenlijk doet de wet dat zelf.

De Hoge Raad stelt voorop dat een aandeelhouder, die als rechtstreeks gerechtigde vrijelijk over dividenden kan beschikken zonder als zaakwaarnemer of lasthebber op te treden, in beginsel ook als uiteindelijk gerechtigde moet worden beschouwd. Een belangrijk uitgangspunt. In artikel 25 lid 2 Wet op de vennootschapsbelasting (Wet Vpb) zijn op deze regel twee specifieke uitzonderingen gegeven. Anders dan het Hof komt de Hoge Raad tot het oordeel dat deze wet een uitputtende regeling bevat van de gevallen waarin de aandeelhouder weliswaar als rechtstreeks gerechtigde die vrijelijk over de dividenden kan beschikken en niet optreedt als zaakwaarnemer of lasthebber, maar toch niet de uiteindelijk gerechtigde is. In alle gevallen die niet in artikel 25 lid 2 Wet Vpb zijn opgenomen, kan er dus van worden uitgegaan dat de aandeelhouder die als rechtstreeks gerechtigde vrijelijk over dividenden kan beschikken zonder als zaakwaarnemer of lasthebber op te treden, ook de uiteindelijk gerechtigde is.

Dit arrest onderstreept het belang van heldere fiscale regelgeving en het rechtszekerheidsbeginsel. Belastingplichtigen moeten weten waar ze aan toe zijn en de wet biedt hiervoor de basis. De wet bepaalt dus ook wanneer mogelijk sprake is van dividendstrippen. Bij de beoordeling daarvan mag niet buiten het wettelijk kader worden getreden. Dit is een duidelijk uitgangspunt, ook voor de in Nederland lopende strafrechtelijke onderzoeken.

Heb je hier vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met ons op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.

 

 

 

 

No Comments

Post a Comment