#277: Als heer en meester
Niet alleen valsheid in geschrift en witwassen behoren tot het standaard arsenaal van het Openbaar Ministerie, dat geldt inmiddels ook voor oplichting of verduistering. Oplichting veronderstelt dat een voorwerp of geld onrechtmatig is verkregen door oplichtingshandelingen, terwijl bij verduistering het voorwerp of geld juist rechtmatig is verkregen maar iemand het zich wederrechtelijk toe-eigent. Maar wanneer is daarvan nou sprake?
Op basis van artikel 321 Wetboek van Strafrecht is het opzettelijk, maar anders dan door misdrijf, onder je hebben van enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort strafbaar indien je dat goed wederrechtelijk toe-eigent. Dit is verduistering. Dit is dus anders dan het in artikel 326 Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde oplichting. In Vaklunch #261 concludeerden we al dat de delicten oplichting en verduistering elkaar uitsluiten. Het ‘ontfutselen’ van een voorwerp door oplichtingsmiddelen, kan niet bestaan naast het wederrechtelijk toe-eigenen van datzelfde voorwerp. De Hoge Raad liet zich in het arrest van 16 april 2013 uit over het leerstuk van wederrechtelijke toe-eigening. Daarvan is sprake indien de betrokkene ‘als heer en meester’ het betreffende goed gebruikt.
In een recente conclusie gaat advocaat-generaal mr. Bleichrodt in op de vraag of in dat specifieke geval sprake is van verduistering van steigermaterialen zoals het Hof bewezen heeft verklaard. Hij komt daarbij tot de conclusie dat de enkele omstandigheid dat de verdachte een gehuurd of geleend goed niet heeft teruggebracht of de verschuldigde geldsommen niet heeft betaald en niet heeft gereageerd op aanmaningen daartoe, niet voldoende is voor het bewijs van wederrechtelijke toe-eigening.
Het Hof had het volgende overwogen:
‘Uit het vorenstaande leidt het hof af dat het, in elk geval vanaf het moment dat zijn huurcontract afliep tot aan zijn aanhouding, de verdachte de steigermaterialen niet aan de rechtmatige eigenaar wilde retourneren, noch de schade te vergoeden die ten gevolge van de door de verdachte gestelde diefstal was ontstaan. Daarmee is het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening gegeven.’
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen die het Hof heeft gebruikt volgt volgens de advocaat-generaal echter dat de verdachte 1) de verschuldigde geldsom niet heeft betaald en 2) dat hij de gehuurde steigermaterialen niet heeft teruggebracht na afloop van de overeengekomen periode. Over de wijze waarop hij met de goederen is omgegaan blijkt echter niets uit het arrest van het Hof. Uit de verklaring van de verdachte blijkt juist dat het materiaal na afloop van de huurperiode is gestolen. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat de verdachte het materiaal bijvoorbeeld heeft gebruikt en dat hij er dus ‘als heer en meester’ over beschikte.
De advocaat-generaal merkt nog op dat ook uit niets blijkt dat het Hof de verklaring van de verdachte dat sprake zou zijn van diefstal als leugenachtig heeft aangemerkt. Het Hof heeft wel opgemerkt dat er geen aangifte is gedaan van diefstal bijvoorbeeld. Bedoelt het Hof daarmee te zeggen dat ‘beeld en geluid’ van de verdachte niet kloppen? De advocaat-generaal is voor dat geval van oordeel dat het Hof wellicht bedoelt dat de verklaring niet aannemelijk is. Dat is echter niet hetzelfde als leugenachtig, zo meent ook de advocaat-generaal.
Dit oordeel kan de toets van het arrest van 16 april 2013 volgens de advocaat-generaal niet doorstaan; wederrechtelijke toe-eigening kan niet bewezen worden verklaard. Een juridisch juiste conclusie van de advocaat-generaal wat ons betreft. Wij zijn benieuwd naar het oordeel van de Hoge Raad.
Mocht je vragen hebben over het voorgaand of van gedachten willen wisselen met ons, neem dan contact op via boezelman@hertoghsadvocaten.nl of boer@hertoghsadvocaten.nl.
No Comments