#013: Het doel heiligt niet altijd de middelen

Dat een inval van de FIOD de nodige impact heeft op betrokkenen is geen geheim. Busjes komen massaal voorrijden, de hele buurt is op de hoogte, de kinderen worden wakker gemaakt, met zaklampen wordt door – soms gewapende – onbekenden in hun ogen geschenen. Vader, moeder en kinderen worden in aparte kamers gezet en als de FIOD ambtenaar een slechte dag heeft, is zelfs een glaasje water of een bezoekje aan het toilet teveel gevraagd. Dergelijke invallen gaan gepaard met het nodige machtsvertoon en laten hun sporen na  bij de betrokkenen. 

Onlangs publiceerde het Duitse Der Spiegel een treffend artikel met de titel Razzia, Wie es sich anfühlt, wenn Steuerfahnder das Haus durchsuchen’In het artikel illustreert de auteur dat een inval, ook als die met een sisser af blijkt te lopen, haar sporen blijvend achterlaat bij de betrokkene(n). In dit geval heeft de betrokkene de Belastingambtenaren binnengelaten in zijn woning. Hij vraagt zich hardop af wat zou zijn gebeurd als hij niet thuis was. De ambtenaren delen de betrokkene daarop mee dat zij zichzelf dan toegang zouden hebben verschaft tot de woning. De betrokkene bedenkt zich dat het nog altijd zijn eigen woning is waar híj het voor het zeggen heeft. Maar ineens weet de betrokkene ook dat niet meer zeker.

Het artikel wekt een beeld op van een persoon die zich over het algemeen niet zo maar van de wijs laat brengen. Maar de kilheid waarmee de betrokkene wordt benaderd en de onverschilligheid van de ambtenaren ten aanzien van de inbreuk op de rechten van de betrokkene, geven deze persoon het unheimische gevoel dat hij geen zeggenschap meer heeft over zijn eigen leven. Ook de op het eerste gezicht milde benadering door de ambtenaren, zonder wapens en bombarie, blijkt een onuitwisbare indruk op de betrokkene te maken.  

In Nederland oordeelde de Nationale Ombudsman al eens over een klacht van een verdachte belastingplichtige over een inval in zijn woning. In deze zaak deed de FIOD een inval bij iemand die al jarenlang het slachtoffer bleek van identiteitsfraude. Hij had ten onrechte diverse gewelddadige antecedenten op zijn naam staan. Daardoor was ook de zogeheten ‘gevarenclassificatiecode 02’ gekoppeld aan zijn personalia. Van deze identificatiefraude heeft de verdachte  – alsook zijn echtgenote – veel last gehad. Met name toen een melding ongebruikelijke transactie leidde tot een doorzoeking van de FIOD van de woning van de belastingplichtige, waarbij wapendragers werden ingezet. Dit terwijl de gevarenclassificatiecode ten onrechte aan de betrokkene was toegekend.

Tijdens de huiszoeking was een ruim aantal gewapende agenten aanwezig en kwam een aantal van hen met getrokken pistool de woning binnen. Niet alleen stond de inval op het netvlies van de belastingplichtige gebrand, ook de buurtbewoners hebben de inval kunnen aanschouwen. Na deze inval was de belastingplichtige dusdanig in diskrediet geraakt in de buurt, dat hij zich genoodzaakt zag te verhuizen. Ook werd hij in de zakenwereld niet langer als een betrouwbare zakenpartner gezien, waardoor het voor hem bijna onmogelijk werd om zijn bedrijf uit te oefenen.

De minister van financiën heeft destijds aangegeven dat de FIOD de veiligheidsrisico’s heeft ingeschat en dat niet bekend was dat bepaalde antecedenten ten onrechte op naam van de belastingplichtige stonden. De Nationale Ombudsman meent echter dat het evenredigheidsvereiste inhoudt dat het doel de middelen niet altijd heiligt. Voor het bereiken van een doel dient een middel te worden aangewend dat voor de betrokkenen niet onnodig bezwarend is en dat bovendien in verhouding staat tot het doel. Dat houdt in dat de FIOD geen onnodig machtsvertoon toepast bij de doorzoeking van een woning. In dit geval was de inzet van wapendragers bij de doorzoeking in strijd met het evenredigheidsvereisten en de onderzochte gedraging was niet behoorlijk. De Nationale Ombudsman maakt aldus duidelijk dat de ingezette middelen niet onnodig bezwarend mogen zijn voor de betrokkenen.

De FIOD zet echter wel vaker middelen in, die als ernstig bezwarend worden ervaren. Hof Arnhem Leeuwarden oordeelde eerder dit jaar nog over een zaak waarin de FIOD een inval heeft gedaan in de woning van een buurman van de verdachte, zonder daartoe gemachtigd te zijn. Het Hof oordeelde dat het huisrecht van de buurman was geschonden. De persoon in kwestie heeft hierdoor materiële en immateriële schade opgelopen. Daarnaast heeft de buurman een posttraumatisch stresssyndroom ontwikkeld door de inval. In de uitspraak is vermeld ‘zoals de Staat zelf naar voren heeft gebracht, moest X. (omdat niet kon worden vastgesteld of het hier om de persoon ging waar de FIOD naar op zoek was) op zijn knieën gaan zitten, met zijn handen plat op het hoofd. Y. werd gesommeerd om haar handen te laten zien en plaats te nemen op een stoel aan de keukentafel. Appellanten hebben in dit verband verder nog onweersproken aangevoerd dat het hun werd verboden de kinderen die op het moment van de inval in een nabijgelegen kamer lagen te slapen, gerust te stellen’. Het Hof heeft in deze zaak geoordeeld dat door de inval een ernstig  inbreuk is gemaakt op de integriteit van de persoon van de bewoners en de veiligheid van hun woning, aldus bestaat recht op schadevergoeding. Het Hof kent een immateriële schadevergoeding toe van € 4500,- en een materiële schadevergoeding van € 4500,-. Het is geen vetpot, maar biedt wel enige erkenning voor de geleden schade.

Opsporingsdiensten lijken zich niet altijd te realiseren wat de impact is van hun handelen. Of het nou de buurman is of de verdachte zelf, nooit mag uit het oog worden verloren dat het minst bezwarende middel dient te worden ingezet. Uiteraard dient met het nodige gezag opgetreden te worden, maar nooit met misplaatst machtsvertoon. Dit is iets waar de overheid ons inziens ferm tegen op moet treden. Een schadevergoeding dekt misschien enkele kosten, maar zal de onnodig beschadigende ervaring nooit wegnemen.

Wat is jullie ervaring met invallen van de opsporingsdiensten? Is steeds een zo min mogelijk bezwarend middel voor de betrokkene ingezet of is het wel eens – al dan niet bewust – buitensporig geweest? Wat voor een invloed heeft dit gehad op een cliënt? En worden daaraan dan consequenties verbonden door de rechter in de vorm van een schadevergoeding of strafvermindering? Bestaat er aanleiding om onevenredig machtsvertoon op hoger niveau aan de kaak te stellen?

#003: Slachtofferbeleid Teeven

Oud FIOD rechercheur, ex officier van justitie, crime fighter en thans Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, Fred Teeven pleit voor een grotere rol van slachtoffers in het strafproces. Dat heeft hij op de Europese dag van het Slachtoffer in een brief aan de Tweede Kamer kenbaar gemaakt. Teeven schetst in zijn brief vijf verschillende beleidsdoelstellingen:

  1. Slachtoffers moeten erkend, zorgvuldig bejegend en geïnformeerd worden;
  2. Slachtoffers en nabestaanden moeten zonder inhoudelijke beperkingen het woord kunnen doen in de rechtszaal;
  3. De privacy van het slachtoffer moet beter beschermd worden;
  4. Ondersteuning van het slachtoffer bij het te boven komen van de misdaad;
  5. Slachtoffers moeten mogelijkheden hebben tot herstel van de gevolgen, zowel financieel, praktisch als emotioneel.

Het meest opvallende element in de brief van Teeven is dat hij nog dit jaar een wetsvoorstel zal indienen om het spreekrecht van het slachtoffer te vergroten. Het spreekrecht voor het slachtoffer is in 2005 wettelijk verankerd. Een slachtoffer mag zich thans (alleen) uitlaten over hoe een misdrijf invloed heeft gehad op zijn leven. Teeven wil dit spreekrecht uitbreiden. Een slachtoffer zou zich voortaan moeten kunnen uitlaten over de strafbaarheid van de verdachte en de hoeveelheid straf die een verdachte verdient. Teeven schrijft wel de mogelijkheid te willen onderzoeken om een twee fasen proces in te stellen. In de eerste fase zal de rechter de strafbaarheid van de verdachte moeten vaststellen en in de tweede fase kan het slachtoffer zich uitlaten over de gewenste straf. Of dit überhaupt haalbaar is in het licht van de huidige bezuinigingen en werkdruk van de rechter zal moeten blijken.

Hoewel de noodzaak van erkenning van slachtoffers buiten kijf staat, is het de vraag of het strafproces het juiste platform is om genoegdoening voor het slachtoffer te vinden in de vorm van het spreekrecht. Ook is het moeilijk te begrijpen hoe het spreekrecht van een slachtoffer te verenigen is met een eventuele taak als getuige. In veel gevallen zal een slachtoffer gehoord zijn door de politie of door de rechter over het vermeende gepleegde misdrijf. Moet het slachtoffer, als hij zich in het kader van zijn spreekrecht uitlaat over de strafbaarheid van de verdachte, naar waarheid verklaren? Moet hij de eed of belofte afleggen? En wat zijn de gevolgen als blijkt dat een slachtoffer heeft gelogen in de rechtszaal? Dit zijn slechts enkele kanttekeningen die opdoemen bij het lezen van de brief van staatssecretaris. 

Ook bevinden zich nog veel lacunes in de wet als het gaat om de bescherming van de rechten van de verdachte versus de rechten van een slachtoffer. Zo wordt een slachtoffer op grond van artikel 51b Sv op diens verzoek toestemming verleend door de officier van justitie om kennis te nemen van de processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn. De rechten van een verdachte kunnen echter flink, zo niet buitenproportioneel, geschaad worden als een slachtoffer de beschikking krijgt over processtukken. Een slachtoffer tekent immers ‘slechts’ op verzoek van de officier van justitie een geheimhoudingsverklaring. Op basis van deze verklaring mag een slachtoffer de processtukken niet aan derden verstrekken. Een slachtoffer kan er echter belang bij hebben om processtukken bijvoorbeeld aan de media ter inzage te geven. Als dit gebeurt staat de verdachte vervolgens met lege handen. De verdachte kan geen beroep doen op 359a Sv, het is immers niet het openbaar ministerie dat een vormverzuim begaat. Ondertussen kunnen bijvoorbeeld wel getuigen worden beïnvloed door het verstrekken van informatie uit het procesdossier aan de pers. Dit kan vervolgens zijn weerslag hebben op een eerlijk onderzoek ter terechtzitting. En dit is nog maar één voorbeeld van mogelijke gevolgen voortvloeiend uit de wetgeving over het spreekrecht voor het slachtoffer. Voor lief te nemen als collateral damage?

Voor de verdachte levert het verstrekken van informatie uit het procesdossier hoe dan ook een loose-loose situatie op. De verdachte die  wordt vrijgesproken is reeds een trial by media ondergaan, mede door toedoen van het slachtoffer. De veroordeelde verdachte kan slechts hopen dat de rechter in de strafmaat rekening houdt met de reeds naar buiten gebrachte informatie. De praktijk leert echter dat dergelijke media aandacht regelmatig als bewijs wordt gezien voor de geschoktheid van de rechtsorde, wat juist een strafverzwarende omstandigheid oplevert ten aanzien van de strafmaat.

Misschien moet Teeven nader onderzoek (laten) doen naar negatieve gevolgen die de rechten van het slachtoffer met zich meebrengen in het strafproces, alvorens deze rechten nog verder worden uitgebreid. Wat zij jouw ervaringen met de huidige rol van slachtoffers in het strafproces? Wat vind jij van het aangekondigde wetsvoorstel van Teeven? En hoe denk jij dat wij hier als strafrechtadvocaten het beste tegen kunnen optreden?

Loading new posts...
No more posts