#593: De zwakste schakel in het witwasstappenplan
Het witwasstappenplan is zo sterk als de zwakste schakel. En dat kan ook best de officier van justitie zijn, zo blijkt uit een recent arrest van de Hoge Raad.
Het witwasstappenplan
Voor het strafbare feit witwassen dienen de witgewassen voorwerpen een criminele herkomst te hebben. In geval van een onbekend gronddelict heeft de Hoge Raad een duidelijk stappenplan uiteengezet hoe het bestanddeel ‘van criminele herkomst afkomstig’ kan worden bewezen en wat daar de rol van de verdachte en de officier van justitie in is.
Wanneer de officier van justitie voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat voorwerpen, bijvoorbeeld gelden, door de aanwezigheid van bepaalde witwasindicatoren een onbekende criminele herkomst hebben (stap 1 en 2), mag van de verdachte worden verwacht dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring geeft over de legale herkomst van die voorwerpen (stap 3). Het ligt vervolgens op de weg van de officier van justitie om nader onderzoek te doen naar die verklaring (stap 4). De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte, het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is (stap 5). Als zo’n verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen over het bewijs.
Hoewel de Hoge Raad bij herhaling heeft geoordeeld dat toepassing van het witwasstappenplan niet inhoudt dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is, zien wij het Openbaar Ministerie dankbaar gebruikmaken van het witwasstappenplan. Het Openbaar Ministerie doet dan in geval van een vermoeden van strafbare feiten een beroep op witwasindicatoren, en verlangt vervolgens van de verdachte een verklaring over de herkomst. Zo bespaart de officier van justitie zich een onderzoek naar ‘onderliggende’ strafbare feiten, maar legt hij eerst de spreekwoordelijke bal bij de verdachte.
Van stap 3 naar stap 4
Maar wanneer is de officier van justitie dan aan zet en slaat stap 3 om naar stap 4? Hierover bestaat in de praktijk veel discussie.
Wij zien bijvoorbeeld dat de officier van justitie van de verdachte verlangt dat hij zijn verklaring over de herkomst ondersteunt met bewijsmateriaal en andere soorten stukken, zoals bankafschriften en allerhande overeenkomsten. Doet hij dat niet? Dan is de verklaring niet concreet en verifieerbaar en meent de officier van justitie dat een verificatieonderzoek niet aan de orde is. Ook speelt in onze ervaring mee op welke termijn de verdachte met een verklaring komt. Het liefst ontvangt de officier van justitie de verklaring tijdens het opsporingsonderzoek, zodat hij daar onderzoekscapaciteit voor kan reserveren. Komt de verklaring later, bijvoorbeeld ter zitting? Dan is ook om die reden de verklaring niet te verifiëren, aldus de officier van justitie.
En zo blijft het witwasstappenplan in menig witwasonderzoek ‘steken’ op stap 3. Dat verhoudt zich naar onze mening op geen enkele manier met de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld #532). Wij vinden dat het Openbaar Ministerie veel sneller moet schakelen.
De zwakste schakel
Uit het in de inleiding aangehaalde arrest blijkt dat de Hoge Raad dat met ons eens is. Daarin casseert de Hoge Raad namelijk een bewezenverklaring van hof Den Haag wegens witwassen.
Het hof kwam tot die bewezenverklaring na toepassing van het witwasstappenplan. In verband met dit stappenplan had de verdediging bij wijze van stap 3 ter zitting toegelicht dat de verdachte gelden had geleend bij een kredietinstelling. Dat bleek ook uit een incassobrief die de verdediging al in eerste aanleg had overlegd en waaruit bleek dat die kredietinstelling een vordering had op de verdachte. Het hof passeerde dit echter, en oordeelde daarbij dat niet uit de incassobrief kon worden opgemaakt dat de verdachte de lening voorafgaande aan de te verantwoorden uitgaven was aangegaan. En dus ontbrak een concrete en verifieerbare verklaring over de herkomst. De Hoge Raad vond dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk, “nu de verdachte mede met de verwijzing naar de in eerste aanleg overgelegde brief concreet heeft aangevoerd wat de herkomst is van een gedeelte van die geldbedragen, terwijl het hof niet heeft gemotiveerd waarom in het licht van die brief onvoldoende concrete aanknopingspunten bestaan voor het verrichten van nader onderzoek door het openbaar ministerie naar (het moment van de totstandkoming van) de gestelde lening.”
Hieruit volgt naar onze mening dat de officier van justitie geen hoge eisen mag stellen aan de concrete en verifieerbare verklaring. Zodra er ook maar een klein aanknopingspunt bestaat voor nader onderzoek, dan moet de officier van justitie die kans grijpen en beginnen aan stap 4 ongeacht in welk stadium de verklaring wordt gegeven. En feitenrechters moeten daar ook zorgvuldig naar kijken. Gelet op artikel 6 EVRM is dat wat ons betreft een goede zaak.
Heb je hier vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met ons op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.
No Comments