#615: het witwasstappenplan: nee, ú bent aan zet!
Het witwasstappenplan blijft ons bezighouden. Maar welke feiten en omstandigheden zijn voldoende voor een witwasvermoeden en rechtvaardigen een verklaring van de verdachte? Een recente conclusie van Advocaat-Generaal (A-G) Aben geeft aanknopingspunten, maar is wat ons betreft weinig bevredigend.
Het witwasstappenplan van de Hoge Raad
Witwassen is strafbaar gesteld in artikel 420bis en 420quater van het Wetboek van Strafvordering. Het gaat kortgezegd om het verbergen of verhullen van de herkomst, of het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp afkomstig uit enig misdrijf. Het kan daarbij ook gaan om criminele gelden die afkomstig zijn van onbekende misdrijven. In geval van zo’n onbekend gronddelict kunnen opsporingsautoriteiten zich beroepen op het zogenaamde ‘witwasstappenplan’ (#593 en #543). Dit ‘spoorboekje’ volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad en is op zich helder. Toch worden in de praktijk veel discussies gevoerd over wie aan zet is. En dat is logisch. Want de toepassing van het witwasstappenplan leidt er feitelijk toe dat de verdachte in een situatie wordt gebracht waarin hij een verklaring moet afleggen. Blijft die uit, dan kan dat nog meewegen voor het bewijs ook. Dat betekent niet dat de verdachte in een situatie terecht mag komen waarin hij zijn eigen onschuld moet bewijzen. Dat zou strijdigheid met artikel 6 EVRM opleveren. De verdachte moet dus vooral ‘tegenwicht’ bieden (#443).
Toepassing van het witwasstappenplan brengt de verdachte dus in een unieke positie. Gelet hierop zou je verwachten dat hoge eisen worden gesteld aan een witwasvermoeden. Maar dat valt in de praktijk erg tegen. Daarin zien wij opsporingsautoriteiten dankbaar gebruikmaken van de witwasindicatoren, feiten van algemene bekendheid en witwastypologieën die zijn ontwikkeld door het AMLC. Zoals wij al eerder schreven (#575 en #369), valt daarop het nodige af te dingen. Kan de verdachte onder deze omstandigheden wel worden gedwongen een verklaring af te leggen over de herkomst? En in hoeverre kan het uitblijven daarvan onder deze omstandigheden de verdachte worden aangerekend?
Wanneer ontstaat een witwasvermoeden?
In de zaak van A-G Aben speelde een soortgelijke discussie. Daarin hadden zowel de rechtbank als het hof de verdachte als medepleger veroordeeld wegens gewoontewitwassen van een geldbedrag van in totaal € 24.490. Het ging om geldbedragen die de echtgenote van de verdachte als loon zou hebben ontvangen van een kapperszaak. Terwijl zij daar nooit werkzaam was geweest. De rechtbank stelde vast dat die salarisbetalingen ‘verhullingshandelingen’ waren en kwam onder meer op basis daarvan tot de conclusie dat sprake was van een witwasvermoeden, waarvoor de verdachte geen aannemelijke verklaring had gegeven. Aldus volgde een bewezenverklaring voor gewoontewitwassen.
In hoger beroep betoogde de verdediging vervolgens (onder meer) dat de rechtbank op basis van deze feiten en omstandigheden nooit tot een witwasvermoeden had kunnen komen. Uit de conclusie kan worden afgeleid dat de verdediging hiermee heeft willen onderbouwen dat de verdachte niet kan worden verweten dat hij geen verklaring over de herkomst heeft afgelegd. Het hof passeerde dit verweer echter en kwam onder verwijzing naar de bewijsoverwegingen van de rechtbank eveneens tot een bewezenverklaring.
In cassatie wordt vervolgens geklaagd over de bewezenverklaring. Meer in het bijzonder wijst de steller van het middel erop dat ten overstaan van het hof was aangevoerd dat met het enkele verhullen nog niet aannemelijk is gemaakt dat het niet anders kan zijn dan dat het geld, waarop die verhullende handelingen betrekking hadden, uit enig misdrijf afkomstig is, “omdat er andere, de verdachte moverende redenen kunnen zijn om geldbedragen als loon te laten betalen, terwijl het feit dat dit wellicht een ogenschijnlijk schimmige constructie oplevert en dat op voorhand niet helemaal duidelijk is waarom iemand dat zo zou doen, nog niet aannemelijk maakt dat de bron van het geld een criminele is”. A-G Aben wijst de klachten echter resoluut van de hand en concludeert dat het hof heeft kunnen oordelen dat de vastgestelde feiten en omstandigheden grond vormen voor het gerechtvaardigde vermoeden dat – het niet anders kan zijn dan dat – de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Hij concludeert:
“Uit de omstandigheid dat de verdachte een betalingsconstructie heeft opgetuigd waarin zijn partner onder het mom van ‘loonbetalingen voor werkzaamheden in kapperswinkels’ over eigen kapitaal zou beschikken, heeft het hof (in cassatie onbetwist) afgeleid dat het hier om een tot verhulling strekkende constructie gaat. Daaruit heeft het hof evenzeer kunnen afleiden dat er ook ‘iets’ te verhullen valt. (…). De vervolgstap dat het hier gaat om ‘iets’ dat het daglicht niet kan verdragen, heeft het hof m.i. eenvoudig kunnen zetten. Er is inderdaad geen goede reden te bedenken om een dergelijke betalingsconstructie, die ook nog eens loonbelasting kost, op te tuigen indien het hier om geld uit legale bron zou gaan. Bij gebreke van duidelijke en plausibele alternatieven heeft het hof mogen oordelen dat het op de weg van de verdachte ligt om over een alternatief scenario waarin hij een legale geldstroom heeft verhuld, opheldering te verschaffen.”
Het hof heeft dus terecht geoordeeld dat sprake is van een witwasvermoeden, aldus A-G Aben. En het had daarom op de weg van de verdachte gelegen om een verklaring te geven over de herkomst.
Ik ben niet aan zet, maar…
De conclusie van A-G Aben laat zien dat de verhoudingen tussen de diverse ‘stappen’ in het witwasstappenplan nog niet zijn uitgekristalliseerd. Wij halen in ieder geval uit de conclusie dat zich situaties kunnen voordoen waarin de verdachte er goed aan doet tóch een verklaring over de herkomst van vermeende criminele voorwerpen af te leggen, ook al bestaat discussie of überhaupt sprake is van een witwasvermoeden. Daarmee voorkomt de verdachte dat hem later wordt tegengeworpen dat hij helemaal geen verklaring heeft gegeven. Desalniettemin signaleren wij dat deze lijn een wassen neus maakt van artikel 6 EVRM. Het is daarom goed kritisch te blijven op de onderbouwing van het witwasvermoeden.
Heb je hier vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met ons op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.
No Comments