#629: Witwas-stoelendans: van bekend naar onbekend gronddelict

Op 17 juni 2025 wees het hof Den Bosch een arrest in een zaak waarin verdachte werd verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan witwassen door vals geld om te zetten in echt geld. Het hof kwam tot een integrale vrijspraak wegens het ontbreken van overtuigend bewijs dat het gestorte geld daadwerkelijk vals was. Ook een beroep op het witwasstappenplan, dat tijdens de laatste inhoudelijke behandeling als last resort werd ingezet voor het bewijs van schuldwitwassen, mocht niet baten. En dat is niet zonder reden.

De zaak vond haar oorsprong in de zomer van 2015, toen bij diverse lokale vestigingen van de Rabobank door in totaal 37 klanten, waaronder de verdachte, biljetten van €500 werden gestort in stortautomaten. De Rabobank merkte deze biljetten aan als verdacht en stuurde ze ter controle op echtheid door naar De Nederlandsche Bank (DNB). Volgens de aangifte van de Rabobank zou DNB hebben vastgesteld dat de biljetten vals waren. De verdachte werd vervolgd voor het opzettelijk uitgeven van vals geld (primair), opzetwitwassen (subsidiair) en schuldwitwassen (impliciet meer subsidiair).

In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, maar veroordeeld voor schuldwitwassen. In hoger beroep werd het vonnis vernietigd en volgde alsnog een integrale vrijspraak.

Het hof stelde in hoger beroep vast dat de verdenking was toegespitst op het gebruikmaken van vals geld door dit te storten en om te zetten in echt geld. Het bewijs hiervoor was echter niet aanwezig. Uit het dossier bleek dat de Rabobank, Geldservice Nederland (GSN) en DNB een standaard werkproces volgden waarbij biljetten ter controle werden aangeboden. Cruciaal was dat DNB alleen terugkoppeling gaf aan de bank als biljetten echt waren; bij vals bevonden biljetten werd geen individuele terugkoppeling gegeven. Bovendien werden de uitkomsten van de echtheidscontrole alleen op overkoepelend niveau gecommuniceerd, niet op biljet- of klantniveau.

Tijdens het aanvullend onderzoek in hoger beroep dat door het hof noodzakelijk werd bevonden, bleek dat GSN niet meer beschikte over gegevens uit 2015 waarmee individuele biljetten aan specifieke klanten konden worden gekoppeld. Alleen van biljetten waarvan het vermoeden bestond dat deze vals waren (categorie 2) werd het serienummer geregistreerd, maar van biljetten die niet direct als verdacht werden aangemerkt (categorie 3) gebeurde dit niet. Hierdoor was het onmogelijk om met zekerheid vast te stellen dat de door de verdachte gestorte biljetten daadwerkelijk vals waren, en kwam niet buiten redelijke twijfel vast te staan dat vals geld was gestort.

De advocaat-generaal nam vervolgens het standpunt in dat het niet zou uitmaken of er vals geld was gestort. Volgens het zogenoemd zes-stappenplan voor witwaszaken (zie ook Vaklunch #615, #593 en #543 hierover) zou de verdachte moeten worden veroordeeld voor schuldwitwassen, omdat hij geen concrete en verifieerbare verklaring had gegeven voor de legale herkomst van het gestorte geld. Het hof volgde deze redenering niet. Het stelde vast dat de strafzaak van begin af aan was toegespitst op de aanname dat het om vals geld ging. Daarbij werd in overweging genomen: de in de aangifte beschreven directe aanleiding voor de verdenkingen, het verdere beperkte onderzoek door de politie én de omstandigheid dat primair aan de verdachte het opzettelijk gebruik maken van vals geld ten laste was gelegd en subsidiair (niet cumulatief) witwassen.

Overwogen wordt dat, gelet op deze omstandigheden, de verdediging alsook het hof er niet op bedacht hoefden te zijn dat – indien de valsheid niet vast zou komen te staan – de verdachte een ander verwijt zou worden gemaakt, namelijk dat het gestorte bedrag uit een ander misdrijf afkomstig zou zijn. Juist gelet op de wijze waarop de tenlastelegging is ingericht, zou het verwijt zien op witwassen door het valse geld om te zetten in echt geld. Nu de valsheid van het geld niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld, kon verdacht niet worden veroordeeld.

Het hof benadrukt het belang van een deugdelijke bewijsvoering bij witwaszaken en wijst het witwasstappenplan van de hand in gevallen waarin evident sprake is van een bekend gronddelict. Wanneer de verdenking en de tenlastelegging zijn toegespitst op een specifieke herkomst (in dit geval vals geld), moet dat gronddelict wettig en overtuigend bewezen worden. Het enkele ontbreken van een verklaring voor de herkomst van het geld is dan onvoldoende voor een veroordeling, als niet vaststaat dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.

Pogingen van het Openbaar Ministerie om zelf op het laatste moment van koers te veranderen en naar het stappenplan te grijpen, zien we maar al te vaak. Zelfs wanneer het gronddelict zo duidelijk voor de hand ligt. Het is een tactiek om de eigen bewijspositie te vereenvoudigen. Het hof maakt daar in deze zaak korte metten mee: een gebrekkig onderzoek door de politie naar het gronddelict mag niet resulteren in een verschuiving van de bewijslast richting de verdachte.

Heb je hier vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met ons op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.

No Comments

Post a Comment