#168: Verblind door het maatschappelijk belang?

Wij schreven al eerder over het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal dat in het huidige wetboek van strafvordering (Sv) een bijzondere bewijswaarde heeft. Artikel 344 (2) Sv bepaalt dat een strafbaar feit bewezen kan worden verklaard op grond van een door een opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal. In #148 stelden wij aan de orde welke consequentie zou moeten worden verbonden aan een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek indien dat vormverzuim bestaat uit een onjuist en/of misleidend ambtsedig proces-verbaal. In geval van een doelbewuste schendig levert de sanctie van niet-ontvankelijkheid ons inziens het gewenste signaal op om dergelijke fouten in de toekomst te voorkomen. De trend in de jurisprudentie is echter dat een fout in een ambtsedig proces-verbaal – na ontdekking – wordt hersteld en om die reden niet als onherstelbaar vormverzuim wordt gekwalificeerd. Een aantal recente uitspraken tonen echter dat dit vormverzuim een meer structureel dan incidenteel karakter lijkt te krijgen waardoor het vertrouwen in het ambtsedig proces-verbaal onherstelbaar wordt aangetast. Is het structurele karakter dan niet voldoende reden om dit probleem serieus aan te pakken?LEES VERDER

#166: Geen bewezenverklaring, toch veroordeeld

In #144 verwonderden wij ons over het vonnis van Rechtbank Limburg van 3 november 2015. In die zaak heeft de rechtbank de betrokkene op juridische gronden vrijgesproken maar voegde aan het vonnis toe dat dat voor de rechtbank een ‘zeer onbevredigende uitkomst’ was. Wij bekritiseerden deze toevoeging van de rechtbank omdat zij buiten haar taak trad. Ons inziens is het niet aan de rechter om in het kader van het maatschappelijk belang een technische vrijspraak van de nodige kanttekeningen te voorzien. Voor deze verdachte eindigde de zaak ondanks dat de rechtbank meende dat sprake is van strafbare – maar niet ten laste gelegde – feiten in een vrijspraak. Rechtbank Rotterdam vat zijn taken echter nog ruimhartiger op dan de Rechtbank Limburg. In het vonnis van 22 oktober 2015 – dat onlangs is gepubliceerd – overweegt de rechtbank dat het ten laste gelegde niet bewezen kan worden maar veroordeelt de verdachte toch.LEES VERDER

#162: Appels en peren

Medeplegen en medeplichtigheid zijn als appels en peren; het zijn toch écht twee verschillende dingen. Dat bevestigde de Hoge Raad in het arrest van 2 december 2014 nog eens heel duidelijk. Dat het onderscheid niet eenvoudig te maken is, kan niet worden ontkend. Juist daarom moet heel zorgvuldig naar de feiten worden gekeken. Het 2 december-arrest was een zeer welkom arrest. De jurisprudentie toonde legio voorbeelden aan waarin de verdachte werd veroordeeld voor het medeplegen terwijl uit de feiten niet overtuigend bleek dat sprake was geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking aan een strafbaar feit. In die gevallen lag het verwijt van medeplichtigheid misschien meer in de rede. Maar alleen als medeplichtigheid ook ten laste is gelegd, kan de verdachte daarvoor worden veroordeeld. In de praktijk krabt het Openbaar Ministerie zich in thans lopende zaken nog wel eens achter de oren of in het verleden wel zo scherp op dit onderscheid is gelet. Dat het arrest van de Hoge Raad een enorme impact heeft gehad staat als een paal boven water en wordt bevestigd door conclusies van Hofstee en Spronken.LEES VERDER

#158: Prijsschieten voor het Openbaar Ministerie

Het wetboek van strafrecht bevat een veelheid aan bepalingen die een groot aantal verschillende gedragingen strafbaar stelt. Als deze strafbaarstellingen goed worden bekeken, wordt al snel duidelijk dat meerdere strafbaarstellingen van toepassing kunnen zijn op bepaalde gedragingen. Zo worden bepaalde gedragingen strafbaar gesteld door een algemene strafbepaling als ook door een specialis daarvan. Bijvoorbeeld het plegen van valsheid in geschrift (ex artikel 225 Sr) is een strafbaarstelling waar vele gedragingen onder kunnen vallen. Toch is deze algemene kapstok geen garantie voor succes.

Een duidelijk voorbeeld waarin het Openbaar Ministerie wordt gedwongen om de tenlastelegging op te stellen met een enkel schot in de roos in plaats van dat het kan prijsschieten middels een kapstokbepaling, is artikel 69 AWR. In het fiscale strafrecht is expliciet bepaald dat het gebruik maken van een vals geschrift in de zin van artikel 225, lid 2, Sr niet ten laste kan worden gelegd indien de gedraging het opzettelijk doen van een onjuiste belastingaangifte inhoudt (zie daartoe artikel 69, lid 4, Algemene wet inzake Rijksbelastingen). Maar de verplichting om een specialis artikel ten laste te leggen in een bepaalde situatie hoeft niet expliciet in de wet te zijn vastgelegd. Artikel 55, lid 2, Sr bepaalt dat indien voor een feit dat in een algemene strafbepaling valt een bijzondere strafbepaling bestaat, enkel kan worden vervolgd voor deze bijzondere strafbepaling. De onderlinge rangorde van strafbepalingen impliceert dan dat de werking van de algemene strafbepaling – de ‘generalis’ – door de bijzondere – de ‘specialis’ – wordt uitgesloten.

Toch doet het Openbaar Ministerie nog wel eens een poging tot prijsschieten. Daar neemt Rechtbank Limburg geen genoegen mee en ontsloeg een verdachte onlangs van alle rechtsvervolging omdat het Openbaar Ministerie ten onrechte de algemene strafbepaling van valsheid in geschrift ten laste had gelegd. De betrokkene in deze zaak werd ervan verdacht een vals of vervalst Kroatisch rijbewijs voor handen te hebben gehad. De politierechter heeft het tenlastegelegde bewezen verklaard onder meer op basis van een bekennende verklaring van de verdachte. Niettemin heeft de politierechter zelf de vraag opgeworpen of de officier van justitie het juiste misdrijf ten laste heeft gelegd. Kan het Openbaar Ministerie in dit geval volstaan met artikel 225, lid 2, Sr of moet artikel 231, lid 2, Sr ten laste worden gelegd. In het laatste artikel wordt namelijk specifiek het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst reisdocument of identiteitsbewijs strafbaar gesteld.

Hoewel artikel 231 Sr niet expliciet bepaalt dat sprake is van een specialis verhouding ten opzichte van artikel 225 Sr heeft de politierechter geoordeeld dat daarvan toch sprake is. De politierechter bestempeld artikel 231, lid 2, Sr zelfs als een ‘logische specialis’ van artikel 225 Sr, zie daartoe ook het arrest van de Hoge Raad van 23 februari 1982. De politierechter verwijst naar de wetsgeschiedenis. In de memorie van toelichting valt onder meer het volgende te lezen: ‘Nu als gevolg van dit wetsvoorstel artikel 231 Sr alle delictsbestanddelen van artikel 225 Sr zal bevatten plus een aantal extra bestanddelen die toegesneden zijn op vervalsing van reisdocumenten, erkende identiteitsbewijzen en andere identiteitsbewijzen die afgegeven zijn door diensten of organisaties van vitaal of nationaal belang, kan de stelling worden verdedigd dat artikel 231 Sr, als dit wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking is getreden, ten opzichte van artikel 225 Sr als een bijzondere bepaling moet worden aangemerkt en dat dientengevolge straks bij vervalsing van deze identiteitsbewijzen of reisdocumenten de werking van artikel 225 Sr is uitgeschakeld. (…) Doordat artikel 231 Sr een specialis vormt ten opzichte van artikel 225 Sr, is er sprake van een situatie als bedoeld in artikel 55, tweede lid, Sr en geldt de regel dat de bijzondere bepaling van artikel 231 Sr de werking van de algemene bepaling van artikel 225 Sr uitsluit. Voor het strafmaximum maakt dat geen verschil, maar wel voor de inhoud van de tenlastelegging en de kwalificatie van het strafbare feit.’

In dit specifieke geval heeft de verdediging blijkens het vonnis een steek laten vallen. De politierechter heeft het specialiteitsleerstuk zelf opgeworpen. Deze uitspraak schudt de verdediging op dit punt wellicht wakker en laat zien dat het de moeite loont om na te gaan of de wet een expliciete dan wel impliciete specialis bepaling kent voor een specifieke casus. Met een wijziging van de tenlastelegging moet (natuurlijk) wel rekening worden gehouden. Of een wijziging zal worden toegelaten hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval.

Wat is jouw ervaring met dit soort gevallen? Voer jij verweer als er argumenten zijn om te betogen dat sprake is van een specialisverhouding? En beslist de rechter in voorkomende gevallen tot ontslag van rechtsvervolging?

#157: Rechter blijf bij uw leest

In artikel #024 schreven wij over een prikkelend artikel van mr. L.M.G. de Weerd ‘Geen scheidsrechter, maar rechter’ waarin hij aandacht vraagt voor het feit dat de rechter zijns inziens waar nodig een helpende hand moet bieden. Hij schrijft: “Als de officier van justitie een lekke band heeft, mag de rechter die best plakken”. Hij noemt als voorbeeld de situatie waarin de tenlastelegging een fout bevat. De Weerd meent dat er dan niets op tegen is als de rechter de officier van justitie wijst op dergelijke fouten. Toch kan een dergelijke houding van een rechter een succesvolle wraking opleveren. Hoe ver mag een rechter nu gaan?LEES VERDER

#154: Beeld en geluid kloppen niet

Het wetboek van strafvordering kent de nodige strikte termijnen om rechtsmiddelen in te stellen. Indien die termijnen ongebruikt verstrijken is er geen mogelijkheid meer een rechtsmiddel aan te wenden. Dat geldt voor zowel de verdachte als voor het Openbaar Ministerie. Het zorgt voor rechtszekerheid en duidelijkheid. Maar na het veiligstellen van de termijn kan het Openbaar Ministerie niet zonder gevolgen stil blijven zitten.LEES VERDER

#150: Over doorgewinterde criminelen en misdaadavonturen

‘143,5 miljoen euro afgepakt in strafrechtketen.’ Zo kopte het bericht van het Openbaar Ministerie waarin het resultaat van het programma Afpakken over het afgelopen jaar werd geëtaleerd. Het betreft het gezamenlijk resultaat van de samenwerking tussen een groot aantal overheidsdiensten zoals de politie, FIOD, Douane, de dienst Domeinen en het Centraal Justitieel Incasso Bureau. Het Openbaar Ministerie schrijft dat een groot deel van alle criminaliteit wordt gepleegd met het oog op snel financieel gewin. In nagenoeg alle gevallen is geld de drijfveer van ‘criminelen’. Om die reden wil het Openbaar Ministerie hen raken waar het meest pijn doet: in hun portemonnee. Klare taal van het Openbaar Ministerie. Maar hoe zit het met de rechtsbescherming van verdachten?LEES VERDER

#149: Een koelbloedige Hoge Raad

De gelijkwaardigheid in het strafprocesrecht lijkt soms ver te zoeken. In een strafrechtelijk onderzoek hoeft het Openbaar Ministerie zich nauwelijks aan termijnen te houden. In beginsel moet het Openbaar Ministerie zorgdragen voor behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn, maar een schending hiervan heeft verder nauwelijks gevolgen. Een verdachte echter is veelal gehouden maar gewoon af te wachten wanneer zijn zaak behandeld wordt. De paar rechtsmiddelen die een verdachte heeft zijn echter wel aan korte wettelijke termijnen gebonden en die worden strikt gehandhaafd. Zo strikt zelfs, blijkens een recent arrest van de Hoge Raad, dat het haast wat koelbloedig aanvoelt.LEES VERDER

#148: Het ambtsedig proces-verbaal is (mis)leidend

Het Wetboek van Strafvordering kent een hoge bewijswaarde toe aan ambtsedige processen-verbaal. Recente jurisprudentie roept de vraag op of deze hogere bewijswaarde wel gerechtvaardigd is. Uit de jurisprudentie volgt dat de processen-verbaal nogal eens als misleidend worden gekwalificeerd. Althans, dat niet zonder meer de juistheid van die processen-verbaal kan worden aangenomen. En daar zijn in die gevallen veelal ook goede redenen voor. Hierover schreven we onder meer al in de artikelen #12, #43, #99 en #132. Indien in het strafrechtelijk vooronderzoek regels niet zijn nageleefd kan dit op basis van artikel 359a Sv tot de volgende consequenties leiden: de enkele constatering van het vormverzuim, strafvermindering of uitsluiting van het bewijs. In uitzonderlijke gevallen is er ruimte voor niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie. Maar welke consequentie is nu passend indien blijkt dat sprake is van een misleidend proces-verbaal van een opsporingsambtenaar? Is de enkele constatering dat iets niet goed is gegaan voldoende? Of is niet-ontvankelijkheid het gewenste signaal om ervoor te zorgen dat dergelijke fouten niet meer zullen worden gemaakt?LEES VERDER

#144: Vrijspraak, maar toch veroordeeld

In #024 schreven wij al over het artikel van mr. De Weerd waarin hij aandacht vraagt voor zijn standpunt dat de rechter in strafzaken – waar nodig – procespartijen de helpende hand moet bieden. Het is de vraag of dat past binnen ons stelsel met een strenge grondslagleer die inhoudt dat de strafrechter na het onderzoek ter terechtzitting beraadslaagt en (eind)beslissingen neemt op grond van ‘de tenlastelegging’. De ratio achter deze grondslagleer is onder meer het bevorderen van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. De rechter treedt daardoor niet in het vervolgingsbeleid van het Openbaar Ministerie die daartoe politieke verantwoordelijkheid draagt. Dat is niet de taak van de rechter. Ons inziens past een actieve rechter die het Openbaar Ministerie ‘helpt’ niet binnen ons rechtsbestel. In dat kader wees Rechtbank Limburg onlangs een bijzonder opmerkelijk vonnis.LEES VERDER

Loading new posts...
No more posts