#113: De tipgeversaffaire, the story continues

In artikel #95 schreven wij reeds over het feit dat twee getuigen in de tipgeverszaak cassatie hadden ingesteld tegen het oordeel van het Hof dat aan hen geen beroep op het verschoningsrecht toekwam en derhalve moesten verklaren. Het draait in deze zaak om twee belastingambtenaren die in de zogenaamde tipgeversaffaire de naam van de tipgever weigeren prijs te geven. Deze weigering om te voldoen aan het oordeel van het Hof is ‘opgelegd’ van hoger hand wat zelfs heeft geleid tot een aangifte van het Hof tegen het Ministerie van Financiën wegens beïnvloeding van getuigen. Los van deze sensatiemakende affaire levert dit cassatieberoep eveneens een interessante rechtsvraag op. Kan een getuige tegen een dergelijke (tussen)beslissing van het Gerechtshof een rechtsmiddel instellen?LEES VERDER

#111: Aan wie geeft de Hoge Raad een hint?

Indien de verdediging tijdens een zitting getuigen opgeeft en de rechtbank acht het in het belang van de verdediging en/of noodzakelijk om deze getuigen te horen, dan zal de rechtbank de zaak in zijn algemeenheid verwijzen naar de rechter-commissaris. Dit gaat veelal gepaard met de toverspreuk: “en voorts al datgene te doen wat de rechter-commissaris wenselijk of noodzakelijk acht.” Als een getuigenverhoor vervolgens aanleiding geeft om een andere getuige te horen, dan kan de rechter-commissaris hier op praktische wijze zelf in voorzien. Hoewel de wetgever het strafprocesrecht met name efficiënter wenst te maken, lijkt de Hoge Raad een stokje te steken voor deze praktische werkwijze.LEES VERDER

#105: De FIOD, wat nu?

De meeste bedrijven zullen nooit te maken krijgen met een FIOD-inval. Komt de FIOD echter wel op bezoek, dan hebben sommige bedrijven nog wel ergens een stoffig protocol met ‘Een FIOD-inval, wat nu?’ liggen, maar op het moment suprême weet niemand wat te doen. De FIOD maakt hier handig gebruik van door gedurende zo’n inval (of nadien) uitgebreid vragen te stellen aan werknemers over de verdachte rechtspersoon. Wij menen echter dat aan werknemers van een verdachte rechtspersoon een zwijgrecht toekomt. Of dat de werknemer tenminste op zijn rechten moet worden gewezen als getuige.LEES VERDER

#102: Kwantiteit versus kwaliteit

Ons huidige Wetboek van Strafvordering stamt uit 1926. Dat delen van het wetboek toe zijn aan vernieuwing, is dan ook niet vreemd. Inmiddels zijn de voorbereidingen voor de modernisering van het wetboek in volle gang en verschijnen regelmatig berichten over deze wetgevingsoperatie in de vakliteratuur. Maar wat gaat er nu echt veranderen?LEES VERDER

#097: Pulp Fiction?

Op de wijze van verbaliseren van verdachten- en getuigenverhoren is het nodige aan te merken. Dit is op zichzelf niets nieuws. Niettemin bevestigen de bevindingen van het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) en de Universiteit Leiden dat processen-verbaal van de politie bijzonder beperkt worden weergegeven en laten zien hoe ernstig het is gesteld met de processen-verbaal. Voor dit onderzoek zijn 55 verdachtenverhoren bij de politie geanalyseerd. Deze verhoren zijn ook audiovisueel vastgelegd om te verifiëren welke informatie wel en welke informatie niet in het proces-verbaal terecht is gekomen. Geconcludeerd is dat de hoofdvragen van een verhoor meestal wél worden weergegeven, meer specifiek 63%(!) ervan. Van de vervolgvragen en de antwoorden die zijn gegeven wordt slechts een kwart opgenomen in het proces-verbaal. Kan het huidige proces-verbaal van een verhoor nog wel bijdragen aan de waarheidsvinding in strafzaken? Zijn de processen-verbaal überhaupt als een weergave van de waarheid aan te merken of is het niet meer dan fictie?LEES VERDER

#095: Cassatieberoep in de tipgeversaffaire

Het zal jullie niet zijn ontgaan; het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 11 november 2014 aangifte gedaan tegen het Ministerie van Financiën wegens het kennelijk beïnvloeden van getuigen. In de vakliteratuur is hier veel aandacht aan besteed, maar ook Nieuwsuur besteedde aandacht aan deze aangifte. Het draait allemaal om twee belastingambtenaren die in de zogenaamde tipgeversaffaire de naam van de tipgever weigeren prijs te geven. De inhoudelijk kant van de zaak heeft al op de nodige aandacht mogen rekenen, maar in deze zaak speelt ook de bijzondere procedurele kwestie van het door de betrokken belastingambtenaren ingestelde cassatieberoep tegen de beslissing omtrent hun verschoningsrecht.LEES VERDER

#091: Het feilbare geheugen

Het Strafblad besteedt in de editie van november 2014 uitgebreid aandacht aan het Internationale strafrecht bezien vanuit Nederlands perspectief. Echter is dit nummer van het Strafblad niet alleen interessant voor diegene die in het International strafrecht werkzaam zijn, maar eigenlijk voor elke jurist. In een artikel wordt de betrouwbaarheid van getuigen aan de kaak gesteld[1] en in een ander artikel de drie T’s die tot meer valide getuigenverklaringen zouden leiden[2]. In het (financieel) strafrecht wordt veelvuldig gebruik gemaakt van getuigen. Het is dus goed om te weten waar de zwaktes liggen van het menselijk geheugen en daarop in te spelen tijdens getuigenverhoren. Enkele aspecten uit deze twee artikelen zullen wij hier behandelen.

Een van de belangrijkste invloeden die effect heeft op het geheugen is tijd. Een inkoppertje misschien maar in het artikel over de drie T’s wordt verwezen naar een studie die wellicht kracht kan bijzetten aan een pleidooi dat een getuige door tijdsverloop geen betrouwbare verklaring heeft afgegeven. Immers blijkt uit deze studie dat mensen vaak hun eigen ervaringen van zes maanden geleden niet (eens) meer herinneren als zij deze teruglezen, maar ook vice versa.[3] In WIM zaken wordt het tijdsverloop ook als een belangrijke factor meegewogen ten aanzien van de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring.[4]

Andere belangrijke factoren die van invloed zijn op het menselijk geheugen en dus getuigenverklaringen zijn interne processen en externe factoren. Het menselijk brein kan namelijk door over een gebeurtenis te praten of te lezen soms niet meer onderscheiden wat zelf is ervaren en wat hij/zij uit externe bronnen heeft vernomen. Hier zijn ook verschillende onderzoeken naar gedaan. Twee voorbeelden worden genoemd in het Strafblad.[5] Ook deze contaminerende factor die van invloed is op een verklaring wordt erkend in WIM zaken. In het strafblad wordt verwezen naar het volgende citaat[6]:

“De grenzen aan het menselijk waarnemingsvermogen en geheugen zijn evident. Door zowel interne processen als externe factoren wordt het geheugenspoor van de originele ervaring veranderd of aangevuld. Er kan sprake zijn van selectieve waarneming; integreren van later verkregen informatie; accepteren van gesuggereerde gebeurtenissen.”

Tot slot willen wij nog wijzen op omstandigheden waaronder een verhoor kan plaatsvinden en die van invloed kunnen zijn op de verklaring. Er is bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar het effect van langdurige verhoren. Tegen het einde van een lang verhoor wordt de informatie steeds minder valide, ook wel het output order effect genoemd.[7] Het komt niet zelden voor dat de FIOD op een indringende en uitputtende manier vragen aan getuigen stelt. De vraag is dus wat de waarde is van een dergelijk verhoor. Het is derhalve voor de verdediging van belang om of aanwezig te zijn bij een getuigenverhoor of nadien te verifiëren op welke wijze een verhoor heeft plaatsgevonden.

Hoe ga jij om met de feilbaarheid van het menselijk geheugen tijdens een getuigenverhoor? Merk jij dat de rechter in sommige situaties hier rekening mee houdt of worden naar jouw mening te vaak stukjes uit een getuigenverklaring geknipt om tot een bewezenverklaring te komen zonder dat bewijswaarde van een dergelijke verklaring in acht wordt genomen?

[1] Prof. Dr. A.L. Smeulers, Betrouwbaarheid van getuigenbewijs in WIM-zaken, Strafblad nov. 2014, p. 345 – 364.

[2] Dr. R. Horselenberg en A.W.E.A. de Zutter MPhil, Tijd, training en Tolk, Strafblad nov. 2014, p. 365 – 373.

[3] R. Hoselberg, H. Merckelbach, G. van Breukelen en I. Wessel, ‘Individual differences in the accuracy of autobiographical memory’, Clinical Psychology and Psychotherapy 11 (2004), p 168-176.

[4] Hof Den Haag, 7 juli 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BR0686, r.o. 9.1.

[5] F. Gabbert, A. Memon en D.B. Wright, ‘Memory conformity: Disentangling the steps toward influence during a discussion;, Psychonomic Bulletin & Review 13 (2006), p. 480-485; H.L. Roediger III, M. Meade en E. Bergman, ‘Social contagion of memory’, Psychonomic Bulletin & Review 8 (2001), p. 365 – 371.

[6] Rechtbank Den Haag, 23 maart 2009, ECLI:NL:RBSGR:BI2444.

[7] Zie bijv. H. Merkelbach, G. Zeles, S, van Bergen en T. Giesbrecht, ‘Trait dissociation and commission errors in memory reports of emotional’, American Journal of Psychology 120 (2007), p. 1-14.

#075: Een onduidelijk proces-verbaal is een (on)herstelbaar vormverzuim

Opsporingsambtenaren zijn op basis van artikel 152, lid 1, Sv verplicht ten spoedigste proces-verbaal op te maken van de door hen opgespoorde feiten of van de bevindingen met betrekking tot een strafbaar feit. Deze processen-verbaal zijn van groot belang voor het strafrechtelijk onderzoek. Deze processen-verbaal vormen namelijk de ‘reconstructie’ van hetgeen is gebeurd, moeten bijdragen aan de waarheidsvinding en vormen voor de verdediging het controlemiddel van hetgeen is gebeurd gedurende het opsporingsonderzoek. Processen-verbaal dienen tevens als bewijsmiddel in de zin van artikel 344, lid 2, Sv. Het is dus van uiterst groot belang dat die processen-verbaal waarheidsgetrouw zijn en een volledig beeld geven. In week 18 van het jaar 2013 schonken wij reeds aandacht aan de vrijwel automatische bewijswaarde die aan een dergelijk proces-verbaal wordt toegekend enkel omdat het door een opsporingsambtenaar is opgemaakt. In veel gevallen lijken ‘rammelende’ of niet (meer) te controleren processen-verbaal om die reden met de mantel der liefde te worden bedekt, maar gelukkig niet altijd.

In verschillende gevallen kreeg het Openbaar Ministerie een tik op de vingers toen bleek dat processen-verbaal in strijd met de waarheid waren opgemaakt, of dat nu bewust was of niet. Onlangs gaf ook Rechtbank Zeeland-West-Brabant[1] het Openbaar Ministerie een niet-ontvankelijkheidstik In dit geval dateerde het proces-verbaal van 27 april 2010. Dit betrof vier jaar na dato. Op geen enkele manier bleek uit het proces-verbaal naar aanleiding van welke verdenking een woning was binnengetreden. De verdediging in die zaak heeft verzoeken gedaan om de betreffende verbalisanten hierover te horen en ook het Openbaar Ministerie onderkende de noodzaak daarvan. Het onderzoeken van dergelijke oude feiten blijkt echter niet gemakkelijk. Want hoe kan vier jaar na dato worden achterhaald waarom de politie is binnengetreden als daar geen schriftelijke toelichting op is gegeven? Wellicht kan een ambtsedige verklaring van de verbalisanten alsnog uitsluitsel bieden, maar de vraag of de verbalisanten zich dat nog zullen herinneren is gerechtvaardigd. In de praktijk blijkt dat niet alleen het geheugen van verdachten en getuigen, maar ook van verbalisanten feilbaar is.

Dit onderkent de rechtbank kennelijk ook. De processen-verbaal bevatten dusdanig veel onduidelijkheden en tegenstrijdigheden dat de politie niet de kans wordt gegeven daarover nader te verklaren. De rechtbank oordeelt:

De wetgever heeft immers, gelet op de bijzondere taken van de politie, haar op grond van art. 152 Sv verplicht om van al haar opsporingswerkzaamheden, voor zover van belang voor enig te nemen beslissing, proces-verbaal op te maken zodat deze achteraf controleerbaar zijn. De processen-verbaal dienaangaande hadden vier jaar geleden moeten worden opgemaakt, maar pas nu heeft de verdediging de mogelijkheid om daar alsnog om te vragen.”

Deze gang van zaken levert een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor de belangen van de verdachte door dit tijdsverloop en de onvolledige en tegenstrijdige wijze van verbalisering ernstig in zijn verdedigingsmogelijkheden worden geschaad. De rechtbank overweegt expliciet dat de verdachte mogelijk strafbaar heeft gehandeld, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft de overheid – gelet op de hiervoor weergegeven onherstelbare handelwijze en vertraging in deze zaak – haar rechten om te vervolgen verspeeld.

Duidelijke taal van de rechtbank. Netjes, zorgvuldig en op tijd verbaliseren is het devies. Toch is dit zeker niet de enige zaak waarin gewerkt wordt met onzorgvuldige processen-verbaal. Ook is dit niet de enige zaak met een ruim tijdsverloop. Met name in omvangrijke (financiële)strafzaken is vaak sprake van een buitengewoon groot tijdsverloop. Het is niet ongebruikelijk dat vanaf het begin van het strafrechtelijk onderzoek vier jaren verstrijken tot het onderzoek ter zitting start. Er zijn zelfs zaken die eerst meer dan tien jaar na de vermeende strafbare feiten onder de aandacht van de rechter ter zitting komen. Hoe kan dan nog aan waarheidsvinding worden gedaan als de processen-verbaal onduidelijk, onzorgvuldig en incompleet zijn? Ons inziens kan daarvan geen sprake zijn. Niet zelden komt het voor dat een opsporingsambtenaar een wonderbaarlijk fotografisch geheugen blijkt te hebben en elke maas in het proces-verbaal (al dan niet leugenachtig) weet op te vullen. Toch lijkt het er in veel zaken op dat overige bewijsmiddelen dergelijke onzorgvuldigheden kunnen herstellen. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant geeft echter een duidelijk signaal af. Als een dergelijke grote bewijswaarde wordt toegekend aan een proces-verbaal, dan moet dit direct en zorgvuldig worden opgemaakt. Gebeurt dat niet, dan verliest dit proces-verbaal zijn bewijswaarde, valt niet meer te controleren wat er is gebeurd en kan – afhankelijk van het belang van het proces-verbaal – al dan niet niet-ontvankelijkheid tot gevolg hebben. Een duidelijk en zeer welkom signaal voor de opsporingsambtenaren dat van hen wordt verwacht zorgvuldig te verbaliseren.

Wat is jouw ervaring met onjuistheden in processen-verbaal? Geven rechters het Openbaar Ministerie een tik op de vingers als de handelwijze daarom vraagt? Of wordt de handelwijze met de mantel der artikel 359a Sv bedekt?


[1] Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 9 april 2014, NBSTRAF 2014/172.

#074: De Hoge Raad neemt advocatuur aan de hand

In het advocatenblad van juli 2014 staat een interview met de vicepresident van de Hoge Raad, Willem van Schendel. Zijn boodschap is duidelijk; hij verwacht een actievere advocatuur. Als er wat fout gaat dan moet je tijdig ‘piepen’ en niet wachten tot cassatie, aldus Willem van Schendel. Verder verbaast het hem dat er kritiek bestaat van de advocatuur op de Hoge Raad omdat de Hoge Raad onvoldoende richtinggevende arresten zou wijzen. Wellicht doelt de vicepresident op het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 2014, een uitgebreid overzichtsarrest over het oproepen van getuigen in de verschillende procesfases. Of de Hoge Raad wat heeft gedaan met de kritiek vanuit de strafrechtadvocatuur of dat de Hoge Raad heeft opgemerkt dat het telkens fout gaat bij de advocatuur of de rechterlijke macht doet er niet toe. Doe je voordeel met dit handige ‘spoorboekje’ over het oproepen en horen van getuigen op verzoek van de verdediging.

Na het noemen van de relevante wetsartikelen gaat de Hoge Raad in op de verschillende maatstaven die kunnen worden gehanteerd bij het al dan niet toewijzen van een getuige, het verdedigingsbelang en het noodzakelijkheidscriterium. Bij de uitleg van de maatstaf ‘het verdedigingsbelang’ komt goed tot uitdrukking dat de Hoge Raad van oordeel is dat de advocatuur een actieve houding dient aan te nemen. Hoewel het verdedigingsbelang in beginsel impliceert dat terughoudend moet worden omgesprongen met het afwijzen van getuigen waarop het verdedigingsbelang de maatstaf is, benadrukt de Hoge Raad dat een verzoek door de verdediging naar behoren moet worden gemotiveerd. De verdediging kan niet (meer) volstaan met een summiere motivering. Duidelijk dient te worden gemaakt hoe de verklaring van deze getuige mogelijk kan bijdragen aan de voor enig in de strafzaak te nemen beslissing ex artikel 348 en 350 Sv.

Niets nieuws onder de zon, maar in wezen wordt van de advocatuur verwacht geen pokerspel te spelen maar zich in de kaarten te laten kijken. Zo moeten de redenen worden opgegeven waarom een getuige à charge – die reeds in het vooronderzoek is gehoord – opnieuw moet worden gehoord om zijn betrouwbaarheid of geloofwaardigheid te toetsen en waarom de verklaring van een bepaalde getuige kan bijdragen aan betwisting van de tenlastelegging. De Hoge Raad stelt overigens dat de verdediging tevens de redenen moet opgeven waarom een verklaring van de getuige kan strekken tot staving van het tenlastegelegde. Ons inziens kan dit niet van de verdediging worden verlangd.

De Hoge Raad stelt vervolgens ook strenge eisen aan het oproepen van getuigen ter onderbouwing van een beroep op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Gemotiveerd dient te worden welke rechtsgevolgen een dergelijk verweer kan hebben in het kader van artikel 359a Sv. Opvallend is dat de Hoge Raad stelt dat in de regel het verdedigingsbelang zal ontbreken indien de opgegeven getuige zou kunnen verklaren over vormverzuimen die niet zijn begaan bij het voorbereiden onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastgelegde feit. Dit is opvallend omdat Willem van Schendel in zijn interview teven het volgende heeft aangegeven:

“Neem de zaak van de onbevoegde hulpofficier. Deze OvJ was onbevoegd omdat hij geen examen had gedaan maar wel een machtiging had gegeven voor een doorzoeking. Daarvan hebben we gezegd: je moet een belangenafweging maken tussen het verzuim en het effect. Je moet rekening houden met de belangen van slachtoffers, maar ook met het belang van de vervolging. Het automatisme: er is een fout gemaakt, dús bewijsuitsluiting, dat hebben we beperkt. Maar in dat arrest hebben we ook ruimte geschapen voor structurele verzuimen. Dus het is niet zo dat alle Nederlandse hulpofficieren nu nooit meer een examen hoeven te doen en toch een machtiging kunnen geven. Daar zitten juist de kansen van de advocatuur.”

Hoewel wij menen dat het niet de taak is van de advocatuur om aan te tonen dat structureel vormverzuimen plaatsvinden in Nederland, is een van de weinige mogelijkheden om dit te doen het horen van getuigen over vormverzuimen die niet zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte. Als dus een actievere advocatuur van de Hoge Raad wordt verwacht dan moeten haar mogelijkheden daartoe niet worden beknot. Laat de verdediging dan ook actief zijn.

Het overzichtsarrest van de Hoge Raad gaat uiteraard uitgebreid in op allerlei andere punten. Heb jij nog nieuwe punten gevonden in dit praktische overzichtsarrest van de Hoge Raad die enige aandacht verdienen? Ga jij naar aanleiding van dit arrest getuigenverzoeken uitgebreider motiveren ook al is de maatstaf van het verdedigingsbelang van toepassing?

#072: Het verbod van rechtsweigering in de praktijk

Niet zelden komt het voor dat je voorafgaand aan een zitting de strafgriffie hebt gebeld om de samenstelling van de kamer te vernemen en tijdens de zitting blijkt dat toch andere rechters de zaak behandelen. Of als je niet alle rechters van Nederland kent dan kom je daar soms pas achter bij het ontvangen van de uitspraak of het proces-verbaal van de zitting. Ook kan het zo zijn dat bij meerdere zittingsdagen opeens in een gewijzigde samenstelling de zaak wordt behandeld. De rechtbank stelt dan veelal de suggestieve vraag: “Wij nemen aan dat de verdediging akkoord gaat met de gewijzigde samenstelling?” Het is echter van uitermate groot belang om te weten wie de rechters zijn zodat kan worden geverifieerd of de betreffende rechters onpartijdig en objectief zijn. Wij vragen ons af hoe deze twee situaties zich verhouden tot het verbod van rechtsweigering en het verzoek om verschoning ex artt. 517 en 518 Wetboek van Strafvordering.

Ingevolge artikel 517 Wetboek van Strafvordering kan een rechter zich verschonen. De gronden voor de verschoning zijn dezelfde als de gronden voor de wraking, namelijk gevaar voor rechterlijke partijdigheid. In verband met het verbod van rechtsweigering is het niet voldoende dat een rechter zelf stelt zich te willen verschonen. De rechter is verplicht om de zaak voor te leggen aan de in art. 518 genoemde meervoudige kamer. In het kader van het moderniseren van het Wetboek van Strafvordering is een discussiepunt gewijd aan ‘Wraking en verschoning van rechters’. Er bestaat in de praktijk behoefte aan een vereenvoudigde verschoningsprocedure waarin naar een balans wordt gezocht tussen de proceseconomische overwegingen, transparantie en voorkoming van rechtsweigering. Een goed initiatief aangezien nu met de gewijzigde zittingssamenstelling en de informele terugtrekkingen onbekend is waarom een rechter zich terugtrekt en de verschoningsprocedure simpel kan worden omzeild.

In het discussiestuk ‘Wraking en verschoning van rechters’ staat dat in de praktijk voorafgaand aan de zitting vervanging meestal niet vanwege een informele terugtrekking plaatsvindt maar vanwege ziekte, prangende familie omstandigheden of organisatorisch redenen. Pas op het moment van de zitting staat de samenstelling definitief vast. Dit doet direct de vraag rijzen: ‘En hoe zit het dan met de voorbereiding?’ Als een rechter op het laatste moment ziek wordt en hij/zij wordt vervangen door een andere rechter dan kan deze zich toch nooit zorgvuldig hebben voorbereid? Dit doet het idee ontstaan – indien de samenstelling van de rechtbank op het laatste moment anders blijkt te zijn – dat de vervangende rechter onvoorbereid deelneemt aan de zitting.

Wij zouden derhalve menen dat de zittingssamenstelling te allen tijde aan de verdediging dient te worden bekend gemaakt. Op die manier kunnen de nevenfuncties van de rechters worden gecontroleerd en dit ook met de cliënt worden besproken. Veelal weet de cliënt het beste of hij op de een of andere manier contacten onderhoudt met de rechter(s) en dus sprake kan zijn van partijdigheid. Indien voorafgaand aan de zitting sprake is van een informele terugtrekking dan wel een wijziging van organisatorische aard dan dient de verdediging hierover voorafgaand aan de zitting te worden geïnformeerd onder vermelding van de wijziging van de samenstelling en de reden hiervan. Op die manier kan controle worden uitgeoefend op de reden van terugtrekking en behoudt de verdediging de mogelijkheid om de gewijzigde samenstelling te bespreken met cliënt.

Hetzelfde geldt in wezen voor de gewijzigde samenstelling. Ook na aanvang van de behandeling zou de verdediging hierover actief en voorafgaand aan de zitting moeten worden geïnformeerd. Dit biedt niet alleen de gelegenheid om de (on)partijdigheid van de nieuwe rechter met cliënt te bespreken maar kan ook worden nagegaan of er proceshandelingen hebben plaatsgevonden die van dusdanig groot belang zijn dat door de gewijzigde samenstelling het proces niet verder kan gaan waar zij gebleven was. Zeker in verband met gehoorde getuigen kan het van uitermate groot belang zijn dat alle rechters de overtuigingskracht van een bepaalde getuige hebben gezien. Door voorafgaande transparantie over de wijziging en de reden van wijziging kan hierop worden geanticipeerd zonder dat de verdediging ‘nee’ moet antwoorden op de suggestieve vraag van de rechtbank of zij verder kan gaan in de gewijzigde samenstelling en de toon voor de verdere procedure is gezet.

Kortom, wij hebben in beginsel geen problemen met informele terugtrekkingen oftewel rechtsweigering zolang de rechtbank hierover tijdig open en transparant is. Dit komt de controle op de rechtsweigering en onpartijdigheid ten goede zonder dat dit ten koste hoeft te gaan van de efficiëntie. Als zich inderdaad een probleem op korte termijn van organisatorische aard voordoet dan moet de efficiëntie niet voorop staan maar de goede voorbereiding van de rechter. Echter, kan dit in sommige gevallen niet in het belang van de verdachte zijn. In dat geval zou een regeling moeten bestaan waarbij met toestemming van partijen alsnog een wisseling kan plaatsvinden.

Vind jij dat de regeling omtrent verschoning aan vernieuwing toe is? En vind jij dat de rechterlijke macht meer openheid moet geven over een gewijzigde samenstelling alsook de reden hiervan?

Loading new posts...
No more posts