#553: Een oproep aan het OM

Artikel 140 Sr is in het leven geroepen om de samenleving te beschermen tegen “het gevaar dat uitgaat van criminele organisaties, zonder dat de beoogde misdrijven nader geconcretiseerd zijn”.[1]  Artikel 140 Sr werkt in feite als een soort lint dat verschillende mensen en gedragingen samenbindt, zonder dat vast hoeft komen te staan wat precies de criminele bedoeling was van de organisatie en welke deelnemers de strafbare feiten daadwerkelijk zelf hebben gepleegd. Maar het Openbaar Ministerie zet de 140 Sr. nog al eens in als verdubbelaar (Vaklunch #493). Oftewel, er worden een aantal specifieke strafbare feiten ten laste gelegd en deze zelfde strafbare feiten worden ook nog ten laste gelegd als de delicten waarop het oogmerk van de organisatie gericht is. Dit is dubbelop, terwijl het ruime bereik van de bepaling juist reden is om extra kritisch te zijn.

De aanvullende verdenking van deelname aan een criminele organisatie geeft onnodig kleuring aan een zaak. Dit delict wordt tegenwoordig ook vaak ingezet bij fraudezaken waarbij de verdenking bestaat dat strafbare feiten zijn gepleegd binnen een concern. Onder ‘organisatie’ wordt in strafrechtelijke zin namelijk ‘een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon’ verstaan. Met een bedrijf en een bestuurder heb je dus al snel een organisatie te pakken (lijkt althans de gedachte van het OM).

De verdenking op basis van artikel 140 Sr werkt stigmatiserend. Het begrip criminele organisatie speekt tot de verbeelding: we zien drugskartels voor ons, geoliede machines, van kopstuk tot loopjongens. De gemiddelde fraudeverdachte past helemaal niet bij dat beeld. En gelet op de wetsgeschiedenis is het daar ook niet voor bedoeld: het idee achter dit artikel is dat het mogelijk moet zijn om mensen uit de criminele organisatie te vervolgen die zelf niet direct betrokken waren bij strafbare feiten, maar wel een aandeel hadden in de organisatie. Denk aan geldtellers, transporteurs en mensen op de uitkijk. Bij fraudezaken is de verdenking (van bijvoorbeeld witwassen, valsheid of corruptie) juist vaak duidelijk. Onze oproep: gebruik het delict waar het voor is bedoeld en zet het niet bij elke (in principe legale) organisatie in als verdubbelaar.

Een recent vonnis van de rechtbank Oost-Brabant geeft in elk geval een mooi voorbeeld van een kritische blik. Het gaat hier om een bedrijf dat speelautomaten exploiteert. Het OM beschuldigde de verdachten van verschillende misdrijven. Volgens het OM was het bedrijf opgericht onder valse voorwendselen. Een verdachte werd ervan beschuldigd zich onterecht als directeur van het bedrijf te hebben voorgedaan, waardoor een exploitatievergunning en bankrekening verkregen konden worden. In werkelijkheid zou een andere verdachte, die vanwege zijn criminele verleden niet in aanmerking kwam voor een vergunning, de leiding hebben. In deze gang van zaken ziet het OM valsheid in geschrifte en oplichting.

Verder stelt het OM dat panden of percelen gekocht met de financiële middelen van dit bedrijf of het inkomen van de zogenaamde directeur, beschouwd moeten worden als witgewassen objecten. Dit onroerend goed zou eigenlijk toebehoren aan de verdachte die daadwerkelijk de touwtjes in handen had, ook al staan ze geregistreerd op naam van anderen. Daarnaast stelt het OM dat deze verdachte geld, mogelijk afkomstig uit misdrijven, heeft geïnvesteerd in het speelautomatenbedrijf en zijn eigen vastgoedportefeuille.

De rechtbank oordeelt dat niet kan worden vastgesteld dat bij de oprichting en exploitatie van de onderneming een onjuiste voorstelling van zaken is gegeven, en concludeert dat er dus geen crimineel samenwerkingsverband was tussen de verdachten.

Terecht, maar voor ons met name ook reden om het OM op te roepen het stigma van de criminele organisatie niet onheus in te zetten in fraudezaken. Als de onderliggende strafbare feiten helder zijn, leg daar dan de focus op. Als strafbare feiten in georganiseerd verband of vereniging zijn gepleegd, neem dit dan zo nodig mee in de strafmaat, maar gebruik artikel 140 Sr zoals door de wetgever bedoeld.

Heb je hier vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met ons op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.

[1] A.N. Kesteloo, ‘Deelneming aan een criminele organisatie’, 2011, p. 30-31.

 

 

#190: De mazen van het witwasvangnet worden groter

Daar gaan we weer: Witwassen. Misschien zijn de witwasbepalingen wel het grootste vangnet voor het Openbaar Ministerie. En het Openbaar Ministerie maakt daar grif gebruik van. In (bijna) iedere financiële fraude zaak duikt (ook) de verdenking van witwassen op. Maar ook als het Openbaar Ministerie geen directe verdenking van fraude kan construeren, is een verdenking van witwassen gemakkelijk gemaakt. Zolang de herkomst van bepaald vermogen niet duidelijk is en enige witwasindicatoren aanwezig zijn, kan een strafrechtelijk onderzoek worden opgetuigd. Het Openbaar Ministerie kan volstaan met de stelling dat sprake is van een redelijk vermoeden dat het vermogen – middellijk of onmiddellijk – afkomstig is van ‘enig misdrijf’. Voor een bewezenverklaring van witwassen is een nauwkeurig aangeduid misdrijf namelijk niet nodig. Maar dat houdt volgens Hof Arnhem-Leeuwarden niet in dat geen onderzoek behoeft te worden gedaan door het Openbaar Ministerie.LEES VERDER

Loading new posts...
No more posts