#507: Een goed voornemen is geen geheim

Op 13 januari 2023 is het quitters day, de dag waarop de meeste goede voornemens sneuvelen. Wie echter besluit geen geheim te maken van zijn goede voornemens, heeft een grotere kans op succes. Wat ons betreft zou dit uitgangspunt ook moeten gelden in fiscale boetezaken. Maar een recent gepubliceerde beslissing van de geheimhoudingskamer van hof Den Haag bevestigt dat de inspecteur in dergelijke zaken zijn ‘geheimen’ liever bewaart.

LEES VERDER

#209: De strafrechter en het nemo tenetur beginsel

Het eeuwige spanningsveld tussen het strafrecht en het fiscale recht is dat de verdachte een zwijgrecht heeft en het recht om zichzelf niet te incrimineren, terwijl de belastingplichtige een informatieplicht heeft. Dit botst nogal eens. De verhouding tussen beiden is al diverse keren aan de orde geweest. Bestaat bijvoorbeeld nog een fiscale informatieverplichting op het moment dat je verdachte bent? Het 12 juli-arrest dat daarover gaat is alom bekend. In dit arrest was een geschil of de Belastingdienst fiscaal relevante informatie op straffe van het verbeuren van een dwangsom mag vorderen van een belastingplichtige, terwijl deze informatie mogelijk incriminerend kan zijn voor deze belastingplichtige. De Hoge Raad oordeelde kort gezegd dat een ieder is gehouden om aan zijn wettelijke fiscale verplichtingen te voldoen. Echter, het is vervolgens aan de straf- of boeterechter om afgedwongen wilsafhankelijk materiaal uit te sluiten voor de boete. Hoe gaat de strafrechter nu om met deze jurisprudentie?LEES VERDER

#203: Onrechtmatig bewijs in de fiscaliteit

Vormverzuimen in het belastingrecht en het strafrecht worden in de huidige tijd met de mantel der liefde bedekt. De jurisprudentie van de Hoge Raad is zeer strikt als het gaat om het verbinden van gevolgen aan vormverzuimen. Het idee daarachter is dat een belastingplichtige of een verdachte niet mag profiteren van fouten die door de overheid worden gemaakt. Gelukkig zijn er – nog steeds – grenzen. Een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 november 2016 die begin 2017 werd gepubliceerd geeft een mooi voorbeeld van een zaak in het belastingrecht omtrent een informatiebeschikking waarin een inspecteur veel te ver is gegaan zodat het door hem verzamelde materiaal op geen enkele wijze in de procedure mag worden gebruikt.LEES VERDER

#164: Recht op antwoord?

In de Nederlandse strafpraktijk krijgt de verdediging pas in een zeer laat stadium de gelegenheid om onderzoek te doen. Angstvallig wordt de verdediging weg gehouden bij de getuigenverhoren in de onderzoeksfase. De gevolgen daarvan zijn immens. De verdediging kan op deze manier geen controle uitoefenen op de verhoren, de vraagstelling of zelf aanvullende vragen stellen. En dit is nodig want het geheugen dwaalt. Zodra je een herinnering vertelt, ben je de oorspronkelijke herinnering kwijt en komt hetgeen je hebt verteld in de plaats voor je oorspronkelijke herinnering. Je kan het vergelijken met een foto. De kleuren en de sfeer op de foto verdringen de herinnering, soms in het positieve en soms in het negatieve. De factor tijd heeft bovendien een grote invloed op het geheugen. Het is dus van belang dat de verdediging in zo een vroeg mogelijk stadium wordt betrokken bij getuigenverhoren. In een recent arrest van de Hoge Raad vraagt de verdediging de aandacht voor het feit dat het onmogelijk is om de verdedigingsrechten uit te oefenen als de getuigen door tijdsverloop simpelweg geen herinnering meer hebben aan hetgeen zou zijn voorgevallen.LEES VERDER

#149: Een koelbloedige Hoge Raad

De gelijkwaardigheid in het strafprocesrecht lijkt soms ver te zoeken. In een strafrechtelijk onderzoek hoeft het Openbaar Ministerie zich nauwelijks aan termijnen te houden. In beginsel moet het Openbaar Ministerie zorgdragen voor behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn, maar een schending hiervan heeft verder nauwelijks gevolgen. Een verdachte echter is veelal gehouden maar gewoon af te wachten wanneer zijn zaak behandeld wordt. De paar rechtsmiddelen die een verdachte heeft zijn echter wel aan korte wettelijke termijnen gebonden en die worden strikt gehandhaafd. Zo strikt zelfs, blijkens een recent arrest van de Hoge Raad, dat het haast wat koelbloedig aanvoelt.LEES VERDER

#134: Something old, something new..

De plannen voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering zijn klaar. Dit blijkt uit de brief van 30 september 2015 van minister Van der Steur aan de Tweede Kamer. De brief betreft een eerste formele stap naar het moderne wetboek. Van der Steur kondigt aan dat het wetboek gemakkelijker in gebruik zal zijn en dat het de kwaliteit van de strafrechtspleging zal verhogen. De wetsvoorstellen worden in vier verschillende tranches ingevoerd. Volgens de planning zal de laatste tranche in december 2018 in het Staatsblad worden gepubliceerd. Over de voortgang van de plannen wordt tijdens het (tweede) Congres over de modernisering van het Wetboek van Strafvordering op 15 oktober a.s. verder gesproken. De plannen voor het nieuwe wetboek – opgenomen in de contourennota waar wij al eerder aandacht aan hebben besteed in artikel 118 en artikel 102 – zijn tot stand gekomen in intensief overleg met politie, Openbaar Ministerie, rechtspraak, advocatuur en met vertegenwoordigers uit de wetenschap. Maar zal het nieuwe wetboek haar doelen waarmaken?LEES VERDER

#127: Het trage malen van gerechtelijke molens

In strafzaken staat de waarheidsvinding voorop. De discussie over de vraag of de waarheid überhaupt bestaat daargelaten, zijn er vele factoren van invloed op het achterhalen of benaderen van de waarheid. Zo zal relevante informatie door verloop van tijd niet altijd meer beschikbaar zijn. In veel gevallen zullen de verklaringen die verdachten en getuigen kunnen afleggen omtrent de vermeende strafbare gedraging, een van de belangrijkste bronnen zijn om de waarheid te achterhalen. Door verloop van tijd kunnen de herinneringen van verdachten en getuigen vervagen. Ook kunnen herinneringen veranderen. Hoewel overschrijding van de redelijke termijn om een strafzaak te behandelen in beginsel leidt tot strafvermindering (zie daartoe HR 17 juni 2008), is onlangs de nodige jurisprudentie verschenen waarin het Openbaar Ministerie een ‘tik op de vingers’ heeft gekregen voor het te lang wachten met het aanbrengen van de zaak, waardoor de waarheidsvinding in het gedrang is gekomen. Ons inziens een juiste ontwikkeling.LEES VERDER

#122: Het ondervragingsrecht toegepast

Er is nog altijd veel te doen over het gebruik van getuigenbewijs. Belastende verklaringen van getuigen mogen niet zomaar gebruikt worden. Daarvoor gelden strenge regels die voortvloeien uit het in artikel 6 EVRM vervatte ondervragingsrecht van de verdediging. Tegen onjuist gebruik van dergelijk bewijsmateriaal moet de verdediging overigens proactief optreden om de rechten van de verdediging veilig te stellen. Het gebruik van getuigenbewijs luistert nauw en het is aan de verdediging alert te zijn op de wijze waarop dergelijk materiaal als bewijs wordt gebruikt door de rechter. Dat verweren op dat punt overigens niet voor dovemans oren bestemt zijn, blijkt onder meer uit een arrest van de Hoge Raad van 23 juni 2015.LEES VERDER

#115: De kracht van retorica ter zijde geschoven

Al geruime tijd bestaan er zorgen over de werkdruk bij de rechterlijke macht. Deze druk heeft tot gevolg dat rechters zuinig met zittingstijd omgaan. Dit resulteert regelmatig in een discussie tussen de verdediging en de rechterlijke macht over de pleittijd van de advocaat. Rechters vinden veelal dat advocaten te lang van stof zijn en proberen de pleittijd van de advocaat in te perken. Maar hoe verhoudt dit zich tot het recht van de verdediging om aan te voeren wat haar in het belang van de verdediging dienstig voorkomt? De Hoge Raad heeft op 26 mei 2015 hierover een belangrijk arrest gewezen.LEES VERDER

#114: Het hele privéleven staat op een smartphone

De opsporingsbevoegdheden van de overheid zijn omvangrijk en daarvan wordt veelvuldig gebruik gemaakt. Het tappen van telefoongesprekken, de inbeslagname van voorwerpen en het doorzoeken van plaatsen lijkt de gewoonste zaak van de wereld. Er is niet veel meer veilig voor de ogen van ‘big brother’. In hoeverre zijn privégegevens nog privé? Deze vraag wordt – gelet op de digitalisering van de maatschappij – steeds belangrijker. De tijden van papieren boodschappenlijstjes en handgeschreven brieven zijn voorbij. En hoewel de betrokkenen in veel gevallen niets te verbergen hebben, is het de vraag of de privacy van de betrokkenen in voorkomende gevallen ten onrechte wordt geschaad. In dat kader wees Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onlangs een interessant arrest.LEES VERDER

Loading new posts...
No more posts