#484: Sorry, you’re not invited

Meestal levert de boodschap dat je niet bent uitgenodigd een negatieve connotatie op. In de fiscaliteit ligt dat anders. Dat geldt zeker voor fiscale strafzaken op grond van artikel 69 AWR, waarin bewijs moet worden geleverd voor het bestanddeel “bij belastingwet voorziene aangifte”. Ontbreekt dat bewijs? Dan volgt vrijspraak. Zo ook in een recente douanestrafzaak van hof Den Bosch tegen een voormalig aandeelhouder van een vennootschap.

In deze zaak had de officier van justitie meerdere feiten ten laste gelegd aan de verdachte, waaronder primair het (mede)plegen en subsidiair het feitelijk leidinggeven aan ‘klassieke’ belastingfraude zoals strafbaar gesteld in artikel 69 AWR. Daarin onderstreept het hof terecht het belang van het bewijs van de fiscale uitnodiging tot het doen van de aangifte. Het is standaardjurisprudentie dat zonder die uitnodiging er geen verplichting is om aangifte te doen en dat van een “bij belastingwet voorziene aangifte” geen sprake is. Meer in het bijzonder betrof de verdenking dat de verdachte opzettelijk niet en/of niet binnen de daarvoor gestelde termijn een aangifte accijnsbelasting had gedaan van 21 zendingen alcoholhoudende producten, terwijl dat feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.

Hof Den Bosch kwam in heldere bewoordingen tot een vrijspraak en overwoog in lijn met de geldende jurisprudentie dat de voormalig aandeelhouder van de vennootschap niet als pleger van de verweten accijnsfraude kon worden aangemerkt. Dit vanwege de simpele reden dat niet de voormalig aandeelhouder, maar de vennootschap aangifteplichtig is onder de Wet op de accijns. Het is een zogenaamd kwaliteitsdelict. Hooguit kon de voormalig aandeelhouder dus als medepleger of feitelijk leidinggever van de verweten accijnsfraude worden aangemerkt. Daarvoor is in ieder geval ‘dubbel opzet’ vereist. Dat wil zeggen dat het hof moest toetsen of de voormalig aandeelhouder opzet had op medeplegen en/of feitelijk leidinggeven enerzijds, én op de accijnsfraude anderzijds. Zover kwam het hier echter niet, omdat óók de vennootschap niet als pleger van de verweten accijnsfraude kon worden aangemerkt; de vennootschap was namelijk niet uitgenodigd tot het doen van aangifte accijnsbelasting.

Daarmee heeft hof Den Bosch terecht voor ogen gehouden dat de verplichting om aangifte te doen pas ontstaat nadat de inspecteur een verzoek tot het doen van aangifte zoals bedoeld in artikel 6 AWR heeft gedaan. Overigens verplicht de Uitvoeringsregeling AWR degene die vermoedt belastingplichtige te zijn, wel te verzoeken om een uitnodiging. Maar het hof wijst er ook terecht op dat het nalaten daarvan niet tot een strafbare gedraging leidt. Per 1 januari 2010 kan de inspecteur namelijk in zo’n geval met toepassing van artikel 67ca AWR een fiscale verzuimboete opleggen, van maximaal € 5.514.

Overigens is het opvallend dat rechtbank Zeeland-West-Brabant in eerste aanleg nog wel tot een veroordeling kwam op grond van (onder meer) artikel 69 AWR, en de verdachte zelfs veroordeelde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden. Kennelijk is de vraag of het bestanddeel “bij belastingwet voorziene aangifte” van artikel 69 AWR bewezen kon worden, niet eerder gesteld. Wat ons betreft had deze cruciale vraag veel eerder op de agenda kunnen en moeten staan. Mogelijk had dat dan tot de conclusie geleid dat vervolging voor artikel 69 AWR achterwege kon blijven.

Heb je hier vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met ons op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.

No Comments

Post a Comment