#590: reikwijdte art. 51b Sv opgerekt?

De discussie over het verstrekken van het procesdossier aan het slachtoffer op grond van artikel 51b Sv blijft nog altijd onderwerp van debat. Per 1 maart 2024 is de Aanwijzing slachtoffers in het strafproces  in werking getreden. In onderdeel 7.1 van deze aanwijzing is bepaald dat het slachtoffer op grond van artikel 51b lid 1 Sv buiten het onderzoek ter terechtzitting de officier van justitie kan verzoeken om kennis te nemen van processtukken die voor hem van belang zijn. In de aanwijzing staat dat het belang van het slachtoffer zowel ziet op strafvorderlijke belangen als op niet-strafvorderlijke belangen. Dit laatste is echter in strijd met de geldende norm, nu in de literatuur[1] en rechtspraak[2] is onderkend dat artikel 51b lid 1 Sv niet bedoeld is voor gebruik anders dan voor strafvorderlijke doeleinden. Ook het Openbaar Ministerie nam dit standpunt tot voor kort in en niet duidelijk wordt waarom hiervan wordt afgeweken in de aanwijzing.

In een intern handvat (p. 90) van het Openbaar Ministerie uit juni 2020 werd het volgende vermeld:

 “Het recht op kennisname van processtukken houdt in deze regeling verband met het belang dat slachtoffers/nabestaanden hebben in het strafrechtelijk onderzoek. De hoofdregel is kennisneming door middel van afschriftverstrekking. Slechts als een van de wettelijke weigeringsgronden in de weg staan aan de afschriftverstrekking mag worden volstaan met het verlenen van inzage. De regeling van artikel 51b Sv ziet uitsluitend op de behartiging van de belangen van het slachtoffer met strafvorderlijke doeleinden, in het bijzonder voor de verwezenlijking van de rechten van het slachtoffer als procesdeelnemer binnen het strafproces.”

Het is daarbij relevant te onderkennen dat artikel 39f Wjsg al voorziet in een regeling voor het verstrekken van strafvorderlijke stukken voor andere dan strafvorderlijke doeleinden. Hierover, alsook de constatering dat informatiestrekking voor doelen als bedoeld in de Wjsg vaak verkapt via artikel 51b Sv lopen, schreven wij eerder in Vaklunch #573. Dit is kennelijk gelegen in het feit dat de positie van een slachtoffer dat een beroep doet op de Wjsg aanzienlijk zwakker is dan wanneer een beroep wordt gedaan op artikel 51b Sv. Verstrekking van stukken op basis van de Wjsg berust immers op een discretionaire bevoegdheid, waarbij een belangenafweging wordt gemaakt op basis van subsidiariteit, proportionaliteit en noodzakelijkheid. Bovendien bepaalt de Aanwijzing Wjsg dat in principe geen informatie wordt verstrekt als er nog geen definitieve vervolgingsbeslissing is genomen, of wanneer de zaak is geëindigd in een sepot of vrijspraak, tenzij er sprake is van een zwaarwegend belang.

Mede met het oog op de privacy van de verdachte, is het juist relevant dat wanneer andere dan strafvorderlijke belangen spelen, het strikte toetsingskader van de Wjsg wordt toegepast. Met name in fraudezaken, waar gevoelige financiële informatie, zoals bijvoorbeeld bankafschriften met een volledige transactiehistorie van de verdachte, onderdeel uitmaken van het procesdossier. Het is noodzakelijk dat met de nodige voorzichtigheid wordt gehandeld voordat privacygevoelige stukken open en bloot op tafel liggen. Zoals veel critici zijn wij van mening dat het überhaupt niet de bedoeling is dat klakkeloos het gehele procesdossier aan de slachtoffers en hun advocaten wordt verstrekt. Verstrekking dient beperkt te worden tot stukken die relevant zijn voor het slachtoffer. Dit blijkt ook uit de wetsgeschiedenis.

Verder zouden er ook afspraken gemaakt moeten worden over de geheimhouding door het slachtoffer, hetgeen in lijn is met het feit dat op het procesdossier geheimhouding rust. En dient er bovendien rekening te worden gehouden met het moment van verstrekking. Immers, als het slachtoffer nog als getuige gehoord moet worden, kan het verstrekken van stukken de onbevangenheid van de verklaring aantasten.

Kortom, genoeg redenen om zorgvuldig om te gaan met het verstrekken van informatie. Wij menen dat onderdeel 7.1 van de Aanwijzing slachtoffers in het strafproces de reikwijdte van artikel 51b Sv oneigenlijk ver oprekt. De aanwijzing staat hiermee niet alleen haaks op de geldende opvattingen in de literatuur en rechtspraak, maar ook het eigen beleid van het Openbaar Ministerie. Wat ons betreft genoeg redenen om deze aanwijzing nog een kritisch tegen het licht te houden.

Heb je vragen over voorgaande of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.

[1] Zie bijvoorbeeld Boezelman & Van Beek, TBS&H 2024/4.

[2] Zie bijvoorbeeld het oordeel van rechtbank Amsterdam in haar beschikking van 11 mei 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:2765) dat stukken uit het strafdossier uitsluitend kunnen worden verstrekt: ‘voor strafvorderlijke doeleinden, in het bijzonder voor de verwezenlijking van de rechten van het slachtoffer als procesdeelnemer binnen het strafproces. Steun voor die opvatting wordt gevonden in het feit dat artikel 51b Sv. ziet op processtukken, terwijl ingevolge artikel 149a, tweede lid, Sv. tot de processtukken alle stukken behoren die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen (cursief rechter-commissaris) redelijkerwijs van belang kunnen zijn (…). Hierbij gaat het kennelijk om te nemen beslissingen in het kader van de strafvorderlijke procedure, met inbegrip overigens van de procedure ex artikel 12 Sv.’ Zie ook de conclusie van AG Silvis 6 maart 2018, ECLI:NL:PHR:2018:179, punt 13.1.

 

No Comments

Post a Comment