#480: Procesafspraken; wel snel maar geen shortcut!

De afgelopen tijd schreven wij al diverse keren over procesafspraken in het strafrecht (zie bijvoorbeeld Vaklunch #477, #470, #465). Hieruit bleek dat feitenrechters procesafspraken niet op eenzelfde wijze toetsen, met als gevolg rechtsonzekerheid voor de verdachte. De Hoge Raad zal hierover naar verwachting in het aangekondigde arrest van 24 september 2022 meer duidelijkheid scheppen. De daaraan ten grondslag liggende vordering tot cassatie in het belang der wet van Advocaat-Generaal (hierna: AG) Bleichrodt van 14 juni 2022 geeft in ieder geval al een aantal interessante aanknopingspunten.

De AG vordert vernietiging van het vonnis van rechtbank Limburg van 9 december 2021. In dit vonnis verklaarde de rechtbank diverse tenlastegelegde feiten bewezen, waaronder een in 2012 gepleegde opzettelijke brandstichting. Hiervoor legde de rechtbank een gevangenisstraf op van 150 dagen. Daarmee wees de rechtbank vonnis ‘met inachtneming van’ de procesafspraken die de verdachte en het OM waren overeenkomen. Rechtbank Limburg concludeerde na een aantal uitgebreide overwegingen dat dit ‘redelijk’ was en ‘op alle fronten’ recht deed aan de zaak.

Uit de uitgebreide en zeer lezenswaardige vordering van AG Bleichrodt blijkt echter dat hij meent[1] dat de rechtbank hiermee geen juiste toets aanlegt voor de beoordeling van procesafspraken en de totstandkoming daarvan. Hoewel het nog de vraag is hoe de Hoge Raad hierover denkt, leiden wij uit de vordering van de AG een aantal interessante punten af:

 

  1. Voor het maken van procesafspraken dienen goede gronden te bestaan, zoals het efficiënter en effectiever afdoen van strafzaken ‘in gevallen waarin procedures zo lang dreigen te duren dat een berechting binnen een redelijke termijn en een effectieve rechtshandhaving niet (meer) tot de mogelijkheden behoren’. Dit betekent dat procesafspraken met name voor de hand liggen in omvangrijke onderzoeken.

 

  1. De AG overweegt dat de inrichting van het Nederlandse strafproces maakt dat berechting op een efficiënte wijze kan plaatsvinden. Dit komt omdat het onderliggende (getuigen)onderzoek niet op de terechtzitting, maar al eerder plaatsvindt. Onder meer door de ontwikkeling van het ondervragingsrecht van de verdediging (bijvoorbeeld door de Keskin-jurisprudentie van het EHRM, zie o.a. Vaklunch #413) lijkt daar verandering in te komen. Dat leidt tot toenemende druk op de zittingscapaciteit van de rechterlijke macht. En dat werkt volgens de AG procesafspraken in de hand. Wij vragen ons af of deze koppeling terecht is. De druk op de rechterlijke macht en het OM nam wegens opgelopen achterstanden al jaren toe. Procesafspraken lijken een onontkoombare oplossing voor dit probleem. Dit staat wat ons betreft los van de waarborging van verdedigingsrechten.

 

  1. Volgens de AG leiden procesafspraken ertoe dat de verdachten afstand doen van hun verdedigingsrechten. Bijvoorbeeld omdat de verdachte (op punten) instemt met een bewezenverklaring en daarom afziet van verweer. Voor de vraag of dit legitiem en toelaatbaar is, spelen persoonlijke motieven van de verdachte geen enkele rol. Dat betekent dat de vraag of een verdachte berouw toont, geen criterium is voor de beoordeling van procesafspraken. Wat ons betreft is dat meer dan terecht, zeker gelet op het efficiency-argument.

 

  1. De AG vraagt naar onze mening terecht aandacht voor de rechtsbescherming van de verdachte. Zo zal de rechter onder meer moeten nagaan of de procesafspraken niet onder ongeoorloofde (psychologische) druk tot stand zijn gekomen. De kans daarop neemt toe wanneer het OM een bewezenverklaring voorstelt tegen een zeer voordelige straf. In dat geval wordt een bewezenverklaring feitelijk afgedwongen met een ‘offer that cannot be refused’. De AG sluit niet uit dat dit leidt tot schending van het nemo tenetur-beginsel zoals bedoeld in artikel 6 EVRM.

 

  1. In het verlengde hiervan overweegt de AG dat gemaakte afspraken over bewezenverklaringen en vrijspraken geen afbreuk doen aan de bewijsregels in het strafrecht. Dat betekent dat de zittingsrechter nog altijd zelf zal moeten beoordelen of de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden. Dat betekent wat ons betreft dat de verdediging ook bij gemaakte procesafspraken scherp zal moeten zijn op de procespositie van de verdachte. De verdediging zal dus de gemaakte procesafspraken op waarde moeten schatten en haar cliënt hierover moeten voorlichten, temeer nu de zittingsrechter zich zal beperken tot het voorliggende dossier.

 

Gelet op deze punten is ons wel duidelijk dat de AG meent dat procesafspraken niet ten koste mogen gaan van verdedigingsrechten en dus niet kunnen worden beschouwd als een shortcut. Het arrest van de Hoge Raad wachten wij met belangstelling af en zal zeker worden besproken op Vaklunch.nl.

Heb je vragen of wil je van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact met ons op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.

[1] Het eerste cassatiemiddel klaagt over schending van artikel 6 EVRM en de beginselen van behoorlijke procesorde. Het tweede cassatiemiddel klaagt over schending van artikel 338, 348 en 350 Sv.

 

No Comments

Post a Comment