#384: Petje op, petje af…
Controlebevoegdheden en opsporingsbevoegdheden zijn in de wet duidelijk van elkaar gescheiden. De pet van de controle- en opsporingsambtenaar zijn overduidelijk verschillend. Deze petten mogen niet lukraak worden gewisseld. Opsporingsbevoegdheden mogen alleen worden ingezet op basis van een verdenking en conform de wettelijke bepalingen. Opsporing kan dus niet worden gebaseerd op wettelijke controlebevoegdheden. Toch blijkt het in de praktijk verleidelijk om onder de noemer ‘controle’ aan opsporing te doen.
Recent oordeelde de Hoge Raad over een zaak waarin sprake was van een verdenking van diefstal. De rechtsvragen concentreren zich op de vraag of sprake is van een geldige grondslag voor het stilhouden van de auto van de verdachte, dat uiteindelijk resulteerde in een verdenking van diefstal.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft vastgesteld dat de twee betrokken opsporingsambtenaren, die op basis van een APV ook toezichthouder waren, de auto waar de verdachte in zat hebben stilgezet om de lading te controleren op grond van artikel 2:44 APV Soest. De ambtenaren waren bekend met recente woninginbraken in de omgeving. Ook hadden zij gehoord tijdens een briefing dat de betreffende auto – op naam van de verdachte – meerdere keren was weggereden voor de politie. Na het stilzetten van de auto hebben de ambtenaren de identiteit van de bestuurder gecontroleerd. Vervolgens heeft een van de ambtenaren door de achterruit van de auto “inbrekerswerktuigen waargenomen”. Op basis daarvan is de verdenking van diefstal ontstaan. Daarop is de verdachte aangehouden en is de auto doorzocht.
Het hof heeft geoordeeld dat deze ambtenaren op basis van artikel 5:11 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de artikelen 2:44 en 6:2 APV Soest gebruik konden maken van de bevoegdheden van artikel 5:19 Awb. Dit artikel geeft toezichthouders de bevoegdheid vervoermiddelen stil te houden en de lading te onderzoeken. Het gaat dan om de uitvoering van toezichthoudende taken. De Hoge Raad oordeelt dat sprake is van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad concludeert dat het stilhouden van de auto en het vorderen van het rijbewijs te maken had met de recente woningbraken en daarom enkel verband houdt met opsporingsactiviteiten. Om die reden kunnen de handelingen van ambtenaren uitsluitend worden aangemerkt als opsporing in de zin van artikel 132a Sv.
Op basis van artikel 1:6 Awb zijn de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van de Awb niet van toepassing op opsporing en vervolging. Deze bevoegdheden kunnen dus niet worden gebruikt in de omstandigheden dat sprake is van opsporing. Het cassatiemiddel wordt gegrond verklaard en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam.
Dit arrest laat nog maar eens zien dat ambtenaren hun bevoegdheden niet zomaar kunnen inzetten. Hoe goed zij het ook bedoelen in het kader van het opsporen van strafbare feiten. Zij zullen enkel doorzoekingen in het kader van opsporing mogen doen indien daar een wettelijke grondslag voor is. De ambtenaren kunnen hun opsporingspet niet opzetten als sprake is van controle of toezichthoudende taken. Het arrest toont aan dat kritisch moet worden gekeken indien sprake is van een sfeerovergang van het bestuursrecht naar het strafrecht. Dit geldt in het geval van alle controlebevoegdheden van de overheid, van toezichthouders tot Belastingdienst.
Heb je vragen over het voorgaande of wil je hierover van gedachten wisselen? Neem dan contact op met boezelman@hertoghsadvocaten.nl of boer@hertoghsadvocaten.nl. Uiteraard is het ook mogelijk om over dit onderwerp te praten in een Vaklunch on demand bij jou op kantoor.
No Comments