#502: Onschuldig tot het tegendeel bewezen is?

Regelmatig schrijven wij op Vaklunch.nl over de draconische gevolgen van strafrechtelijke onderzoeken, zelfs als die zijn geëindigd in een vrijspraak. Dat kan zitten in (straf)ontslag, negatieve mediaberichten waardoor de waarde van de onderneming sterk daalt en faillissement dreigt, de bank die risico’s ziet en de rekening van een onderneming wil opzeggen (#478), vermogensverliezen doordat het Openbaar Ministerie beslagen voorwerpen zoals Bitcoins blijkt te hebben vervreemd (#461), en ga zo maar door. Het is daarom niet vreemd dat vrijgesproken cliënten ondanks hun blijdschap over de uitkomst van de zaak genoegdoening willen voor de geleden schade. In de praktijk blijkt het niet eenvoudig om je gram te halen bij de rechter, maar een recent vonnis van de civiele kamer van rechtbank Den Haag stemt hoopvol. Hoe zit dit?

Binnen het strafrecht is de kostenvergoedingsprocedure geregeld in artikel 530 Sv en verder. Op grond daarvan kan worden verzocht om een vergoeding van onder meer de advocatenkosten. Die mogelijkheid bestaat in een aantal gevallen, waaronder het geval dat de strafrechter de verdachte heeft vrijgesproken. Echter, in die procedure kan alleen worden verzocht om vergoeding van specifieke soorten kosten. Andere soorten vermogensschade zoals genoemd in de inleiding, komen dus niet in aanmerking.

In dat geval rest de vrijgesproken betrokkene niets anders dan de Staat aansprakelijk te stellen wegens onrechtmatige overheidsdaad. De civiele kamer van de Hoge Raad heeft in het Begaclaim-arrest twee criteria geformuleerd die kunnen leiden tot dergelijke aansprakelijkheid, de zogenaamde ‘a-grond’ en de ‘b-grond’. Die eerste is van toepassing wanneer blijkt dat de overheid – kort gezegd – een strafrechtelijk onderzoek begint zonder verdenking zoals bedoeld in artikel 27 Sv. De ‘b-grond’ behelst dat uit de uitspraak van de strafrechter of anderszins uit de stukken blijkt van de onschuld van de verdachte en van het ongefundeerd zijn van de verdenking waarop het optreden van politie of justitie berustte. Deze grond wordt ook wel het ‘gebleken onschuld-criterium’ genoemd.

In het civiele recht geldt dat wie eist, bewijst. Dat betekent dat degene die overheidsaansprakelijkstelling eist, bewijs moet aandragen voor toepassing van de ‘a-grond’ of ‘b-grond’. Dat blijkt niet eenvoudig. Voor de ‘a-grond’ geldt bijvoorbeeld dat die zich vrijwel nooit voordoet omdat in de meeste gevallen wordt aangenomen dat sprake was van een gegronde verdenking ten tijde van de strafzaak. Ook vrijgesproken cliënten die zich beroepen op de ‘b-grond’ komen vaak bedrogen uit. Dat komt omdat de strafrechter alleen onderzoekt of hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen. Wanneer dat niet het geval is, volgt vrijspraak. Maar daarmee zegt de strafrechter nog niets over de onschuld. In 2019 stelde hof Den Haag terecht de vraag of dit leidt tot schending van de onschuldpresumptie, maar daar wil de Hoge Raad niets van weten. In de praktijk leidt dat vaak tot teleurstellende situaties voor vrijgesproken cliënten. Want een vrijspraak houdt – tenminste gevoelsmatig – toch in dat je niets verkeerd hebt gedaan?

Toch kan de civiele rechter in sommige gevallen die onschuld uit de motivering van een vrijspraak van de strafrechter afleiden, zo blijkt uit een recent vonnis van de civiele rechter van rechtbank Den Haag. In die zaak stelden diverse onderdelen van een thuiszorginstelling gericht op het bieden van thuiszorg aan zorgbehoevenden met een Islamitische achtergrond en hun bestuurder de Staat met succes aansprakelijk voor de schade die zij als gevolg van een strafrechtelijk onderzoek hadden geleden, waaronder faillissement van diverse onderdelen van de thuiszorginstelling. Daarnaast stond bij de vrijgesproken verdachten nog in het geheugen gegrift dat het OM een persbericht had verspreid waarin de thuiszorginstelling met naam en toenaam als verdachte van zorgfraude werd weggezet. Het strafrechtelijk onderzoek leidde uiteindelijk tot vervolging van (onder meer) de bestuurder, maar de strafrechter concludeerde tot een vrijspraak wegens gebrek aan (voorwaardelijk) opzet. Daarbij overwoog de strafrechter, vrij vertaald, dat de kwaliteit van de administratie weliswaar te wensen overliet en dat medewerkers van de thuiszorginstelling hierin fouten hadden gemaakt, maar dat deze gebreken hun oorsprong vonden in de explosieve groei van de thuiszorginstelling. Bovendien investeerde de thuiszorginstelling in de kwaliteit van de bedrijfsvoering.

De civiele rechter leest in deze overwegingen van de strafrechter naar onze mening terecht dat de onschuld van de thuiszorginstelling en haar bestuurder is gebleken. En onder verwijzing naar de ‘b-grond’ wijst de civiele rechter de overheidsaansprakelijkstelling toe. In verband hiermee draagt de civiele rechter het OM op om een rectificatie te plaatsen in een aantal verschillende kranten, die wij inmiddels voorbij hebben zien komen. Daarnaast wijst de civiele rechter een immateriële schadevergoeding toe van € 20.000. De hoogte van de materiële schade zal in een aparte procedure nog worden bepaald.

Een mooie uitkomst voor deze betrokkenen die zeker ook zal bijdragen aan het rechtvaardigheidsgevoel. Het helpt ongetwijfeld in de genezing van de open wonden die het strafrechtelijk onderzoek heeft veroorzaakt. Betekent dit dat alle vrijgesprokenen op een dergelijke uitkomst kunnen rekenen? Dat blijft de vraag. Niet iedere motivering van een vrijspraak zal tot de conclusie leiden dat de onschuld is gebleken. Maar het is zeker niet onmogelijk.

Heb je hier vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met ons op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.

No Comments

Post a Comment