#612: Medepleger zonder pleger?

In een recente uitspraak van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2025:1036) werd een belastingadviseur veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk onjuist doen van belastingaangiften. De belastingadviseur werd tenlastegelegd (i) het doen van onjuiste aangiften IB/PVV over 2015 t/m 2017 voor twee cliënten en (ii) valsheid in geschrifte. De rechtbank kwam al gauw tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie voor het tweede feit, wegens de vervolgingsuitsluiting uit artikel 69 lid 4 AWR. Voorgaand artikel bepaalt namelijk dat in het geval van een fiscaal delict de verdachte niet (ook) mag worden vervolgd voor valsheid in geschrifte als bedoeld in artikel 225 lid 2 Sr. De eyecatcher in deze zaak is echter de veroordeling tot het medeplegen voor een kwaliteitsdelict, terwijl de strafzaken van de twee cliënten – de belastingplichtigen zelf – waren geseponeerd. Een opvallende gevolgtrekking, met name omdat enige onderbouwing van een nauwe en bewuste samenwerking – zoals vereist voor het medeplegen – ontbreekt.

De verdachte had in de periode tussen april 2017 en maart 2020 namens zijn cliënten onjuiste belastingaangiften ingediend waarin werd aangegeven dat deze cliënten per 1 januari 2015 niet meer in Nederland wonen. De rechtbank stelt vast dat de aangiften waren gebaseerd op een brief met feitelijke onjuistheden, opgesteld door een andere adviseur. De rechtbank oordeelt vervolgens dat de belastingadviseur van die onjuistheden wist, en dus ook dat de adviseur bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de ingediende aangiften onjuist waren. Daarmee kwam de rechtbank tot het oordeel de belastingadviseur opzettelijk onjuiste aangifte had ingediend. Ook het beroep op een pleitbaar standpunt ging niet op.

De situatie waarin de belastingadviseur wordt veroordeeld tot medepleger is er een die wij vaak zien. Een logische keuze nu artikel 69 AWR een kwaliteitsdelict betreft, waardoor enkel de persoon die over de vereiste kwaliteit beschikt – de aangifteplichtige – kan worden vervolgd voor het doen van een onjuiste aangifte (zie in dat kader ECLI:NL:HR:2020:121). Voor het criterium van medeplegen (artikel 47 Sr) is echter vereist dat sprake is van een voldoende en bewuste samenwerking. Ook blijkt uit het standaardarrest van de Hoge Raad van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474) dat pas sprake is van medeplegen indien de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.

De bewezenverklaring van de rechtbank is moeilijk te volgen. De rechtbank heeft namelijk geen woorden gewijd aan de invulling van het vereiste van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de adviseur en de belastingplichtigen. En het is maar de vraag of tot die nauwe en bewuste samenwerking gemotiveerd kan worden, nu de strafzaken tegen de belastingplichtigen zijn geseponeerd.

De rechtbank overwoog specifiek in het kader van medeplegen:

“Onder feit 1 is het medeplegen van het misdrijf van artikel 69, tweede lid AWR ten laste gelegd. Een noodzakelijke voorwaarde om dit feit te kunnen medeplegen, is strafbaarheid van de belastingplichtigen. Vast staat dat de belastingplichtigen in deze zaak als medeverdachten zijn aangemerkt. Deze strafzaken zijn geseponeerd onder de code 20: “bestuursrechtelijk ingrijpen (via de Belastingdienst) prevaleert op gronden van billijkheid of doelmatigheid boven strafvervolging”. Anders dan door de raadsman is aangevoerd, staat deze sepotcode niet aan medeplegen door de belastingplichtigen in de weg.

 Het betreft geen sepot vanwege onvoldoende bewijs of het ten onrechte als verdachte te zijn aangemerkt. De belastingplichtigen in deze zaak hebben bovendien erkend dat ze op de hoogte waren van onjuistheden van de in de brief opgenomen stellingen, en dat zij desondanks de M-biljetten hebben ondertekend en de onjuiste aangiften hebben laten indienen. Gelet op deze handelswijze is de rechtbank van oordeel dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de belastingplichtigen bij het indienen van de aangiften.”

Hoewel de rechtbank overweegt dat de strafbaarheid van de belastingplichtige een vereiste is om tot het medeplegen te komen, concludeert zij dat de specifieke sepotcode in casu niet in de weg staat aan de kwalificatie van medeplegen. Deze conclusie wordt onderbouwd door de vaststelling dat de belastingplichtigen wél als verdachten zijn aangemerkt, maar dat hun zaken louter om doelmatigheidsredenen zijn geseponeerd. Dit betoog blinkt niet uit in helderheid. De rechtbank trekt de strafbaarheid van de belastingadviseur als medepleger los van de daadwerkelijke strafrechtelijke vervolging van de belastingplichtigen en baseert haar oordeel op de specifieke sepotcode in casu, alsook het feit dat zij in eerste instantie als verdachten zijn aangemerkt.

Een gevaarlijke precedentwerking? Wat ons betreft wel. De uitspraak maakt dat de keuze tot strafvervolging van een belastingplichtige voldoende kan zijn om een belastingadviseur als medepleger te veroordelen, zelfs als die belastingplichtige nooit daadwerkelijk wordt veroordeeld. De strafbaarheid voor medeplegen wordt vervolgens opgehangen aan de sepotcode; het feit dat dit een beleidsmatige keuze betreft. Enige motivering voor een nauwe en bewuste samenwerking ontbreekt daarbij. De uitspraak creëert een situatie waarin belastingadviseurs zich in een juridisch mijnenveld bevinden en de grenzen van strafrechtelijke aansprakelijkheid steeds verder worden opgerekt.

Heb je vragen over het voorgaande of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.

No Comments

Post a Comment