#523: Vers van de pers: het verschoningsrecht

Al jaren zijn advocatenkantoor Stibbe en het Openbaar Ministerie verwikkeld in een procedure over de vraag of op stelselmatige wijze het verschoningsrecht van advocaten is (en wordt) geschonden. Over deze procedure schreven wij al diverse malen in de Vaklunch. Op 2 mei 2023 deed het Hof in ’s-Hertogenbosch uitspraak in het hoger beroep van het kort geding dat is aangespannen tegen de Staat. Onderwerp van geschil: het verschoningsrecht! Wat zijn de gevolgen voor de praktijk?

Het verschoningsrecht is een fundamenteel rechtsbeginsel, dat van uitermate groot belang is in een rechtsstaat. Dit beginsel bewaakt dat een ieder zich moet kunnen wenden tot een verschoningsgerechtigde, een vertrouwenspersoon, voor bijstand en advies zonder dat de  gedeelde informatie openbaar kan worden gemaakt. Dit geldt voor advocaten maar ook bijvoorbeeld voor doktoren. Soms wordt de indruk gewekt dat het verschoningsrecht is bedoeld om feiten te verdoezelen die het daglicht niet kunnen verdragen. Maar dat is absoluut niet de gedachte achter en het belang van  dit beginsel.

Het Hof windt er geen doekjes om: het OM heeft het verschoningsrecht geschonden. Hoewel de Staat in de procedure heeft erkend dat fouten zijn gemaakt en incidenteel schendingen hebben plaatsgevonden, komt het Hof tot het oordeel dat sprake is van schendingen op structurele basis. Het arrest bevat harde woorden. Eigenlijk in het gehele proces constateert het Hof dat schendingen hebben plaatsgevonden: vanaf het aanvragen van de machtiging tot inzet van opsporingsbevoegdheden tot aan het ontbreken van een voldoende transparant proces-verbaal zodat niet kan worden vastgesteld of de geheimhoudersgegevens zijn vernietigd.

Verder staat de uitleg van artikel 126aa Sv in relatie tot de opsporingsbevoegdheden van de artikelen 126ng en 126ug van het Wetboek van Strafvordering ter discussie. Het voorschrift van artikel 126aa strekt ertoe dat gegevens die als gevolg van de toepassing van de bevoegdheden genoemd in artikel 126aa lid 1 Sv zijn verkregen, onmiddellijk worden vernietigd indien deze vallen onder het verschoningsrecht. Maar als een grote stroom aan data in beslag wordt genomen, wie moet dan beoordelen of bepaalde gegevens onder het verschoningsrecht vallen en hoe moeten deze gegevens dan worden vernietigd?

Het Hof overweegt dat de huidige werkwijze van de Staat het verschoningsrecht in elk geval onvoldoende beschermt. De Staat stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat een officier van justitie zelf de inhoud van de communicatie dient te beoordelen. Deze lijn volgt het Hof niet omdat deze werkwijze teveel risico’s met zich meebrengt op schendingen van het verschoningsrecht. Het Hof onderkent de volgende risico’s:

  1. Indien het OM zelf een beoordeling maakt van de informatie dan brengt dit het risico met zich mee dat het OM een verkeerde beoordeling maakt en verschoningsgerechtigd materiaal bij het opsporingsteam terecht komt. Daarbij stelt het Hof in deze zaak vast dat bij het opsporingsteam onvoldoende kennis en inzicht in de reikwijdte van het verschoningsrecht bestond.
  2. Het proces is niet transparant en daardoor niet op voorhand te toetsen.
  3. Het risico op beïnvloeding binnen het OM. Er kan vanuit het opsporingsteam druk worden gelegd op de geheimhoudersofficier.
  4. Het tijdsverloop. De werkwijze van het OM maakt immers mogelijk dat de gegevens ergens beschikbaar blijven binnen het opsporingsapparaat zolang de beoordeling van een geheimhoudersofficier niet heeft plaatsgevonden.

Het Hof concludeert dat de uitleg van de Staat van artikel 126aa Sv in relatie tot de uitgeoefende opsporingsbevoegdheden niet kan worden gevolgd. Het Hof geeft vervolgens aan de Hoge Raad te willen inschakelen voor de beantwoording van een aantal heel relevante vragen aangaande het in beslag nemen van (mogelijke) geheimhoudersinformatie en de gevolgen daarvan. Wij verwijzen graag naar de prejudiciële vragen zoals geformuleerd door het hof in overweging 3.7.4. Wij hopen van harte dat de Hoge Raad voorrang geeft aan de beantwoording van deze prejudiciele vragen, want de praktijk is hard toe aan duidelijkheid.

Vanwege de onduidelijkheid ziet het hof ook aanleiding om een voorlopige maatregel te treffen in afwachting van beantwoording van de vragen door de Hoge Raad. Met deze tijdelijke maatregel wordt de Staat geboden de selectie/filtering en beoordeling van gegevens die zijn verkregen met de opsporingsbevoegdheid van artikel 126ng/ug Sv aan de rechter-commissaris over te laten. Wij menen dat dit in wezen geldt voor alle informatie die door het OM in beslag wordt genomen en mogelijk geheimhoudersinformatie bevat. In ieder geval is het goed dat het OM in elke zaak duidelijkheid schept over de gehanteerde werkwijze. Relevante vragen daarbij zijn: wie heeft de beschikking gehad over de gegevens? Wie heeft de selectie gemaakt? Door wie en op welke wijze is eventuele informatie vernietigd? En wat is hierover vastgelegd? Wij kunnen ons echter voorstellen dat deze voorlopige maatregel veel extra werkdruk legt bij de rechter-commissaris. Als een zaak zich dus leent om praktische afspraken te maken over het selecteren en vernietigen van verschoningsgerechtigd materiaal, bijvoorbeeld door de verdediging daarin een rol te geven, dan kan het wellicht geen kwaad om daarover in gesprek te treden met het Openbaar Ministerie en de rechter-commissaris.

Heb je vragen over het voorgaande of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.

 

 

No Comments

Post a Comment