#453: Het gaat te paard

Het vertrouwensbeginsel is een belangrijk fundament in de rechtsstaat. De scheiding der machten moet ervoor instaan dat burgers op hun overheid kunnen vertrouwen. En als dat vertrouwen door één van de machten wordt beschaamd, dan moet de burger kunnen vertrouwen op het ingrijpen van één van de andere machten. Zo ligt er een belangrijke taak voor de rechter om ervoor te zorgen dat het Openbaar Ministerie zijn afspraken nakomt. Van de uitvoerende macht mag je immers verwachten dat deze te vertrouwen is. Als het Openbaar Ministerie het vertrouwensbeginsel schaadt ligt niet-ontvankelijkverklaring op de loer.

Het Openbaar Ministerie dient te acteren binnen de kaders van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Het zijn fundamentele beginselen die niet geschonden mogen worden. Het gaat – in willekeurige volgorde – om het recht op een eerlijk proces, de onschuldpresumptie, het legaliteitsbeginsel, equality of arms, verbod op dubbele vervolging, zuiverheid van oogmerk, het gelijkheidsbeginsel, het beginsel van een redelijke belangenafweging en het zorgvuldigheidsbeginsel. Ongeacht de intentie; schending van één van deze beginselen door het Openbaar Ministerie kan leiden tot niet-ontvankelijkheid.

Recent oordeelde rechtbank Oost-Brabant over een zaak waarin het Openbaar Ministerie de verdachte had gedagvaard voor een opiumdelict op basis van een onderzoek dat ook ten grondslag lag aan een transactie voor witwassen. De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de e-mail waarin het transactievoorstel was gedaan de indruk had gewekt dat het onderzoek naar de verdachte zou worden gestaakt na acceptatie van het voorstel. In dat e-mailbericht stond namelijk in algemene bewoordingen dat bij aanvaarding van de transactiekosten het onderzoek zou worden gestaakt.

Uiteraard kan gediscussieerd worden over wat onder “het onderzoek” moet worden verstaan. Enkel het onderzoek naar het feit waarvoor wordt getransigeerd? Of gaat het ook om de andere feiten uit het onderzoek? Wat het Openbaar Ministerie precies bedoeld heeft doet er niet toe. De rechtbank oordeelt dat het onder deze omstandigheden op de weg van het Openbaar Ministerie had gelegen om kenbaar te maken dat het opiumdelict geen deel uitmaakte van het voorstel. De rechtbank spreekt klare taal: “Nu het Openbaar Ministerie het onderzoek, nadat verdachte akkoord was met het voorstel, heeft voortgezet en uiteindelijk tot vervolging is overgegaan, heeft het naar het oordeel van de rechtbank in strijd gehandeld met de beginselen van de goede procesorde, te weten het vertrouwensbeginsel. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een uitzonderlijke situatie die ertoe noopt het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging.”

Ons inziens is dit oordeel terecht. Het biedt overigens ook inspiratie voor de vraag of het Openbaar Ministerie ontvankelijk zal zijn in de vervolging voor feiten die voortkomen uit een onderzoeksdossier, terwijl er voor een aantal feiten uit datzelfde dossier reeds is vervolgd. In omvangrijke fraudezaken is het niet ondenkbaar dat deze situatie zich voordoet. Het oordeel over het vertrouwensbeginsel geeft wel aanknopingspunten voor de gedachte dat het vervolgen van bepaalde feiten uit een onderzoek, het vertrouwen wekt dat andere feiten die eventueel ook zijn onderzocht niet zullen worden vervolgd. Ook in zo’n situatie kan het vertrouwensbeginsel ons inziens in stelling worden gebracht, tenzij het Openbaar Ministerie een expliciet voorbehoud heeft gemaakt.

Heb je vragen over of wil je van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met boezelman@hertoghsadvocaten.nl of boer@hertoghsadvocaten.nl.

No Comments

Post a Comment