#644: Geen gewoonte zonder opzet
De Hoge Raad heeft op 14 oktober 2025 arrest gewezen in de zogenoemde martelcontainerzaak. De boodschap is helder: gewoontewitwassen kan uitsluitend worden gebaseerd op opzetwitwassen. Dit volgt naar ons oordeel ook duidelijk uit de wet. In het arrest van het hof Amsterdam was de bewezenverklaring van gewoontewitwassen echter gebaseerd op de schuldvariant. De Hoge Raad vernietigt daarom dit onderdeel van het arrest en oordeelt dat sprake is van grondslagverlating: het hof is uitgegaan van een andere bewezenverklaring dan de tenlastelegging en het wettelijk kader toelaten.
De casus is sprekend. Het hof had in de context van de beruchte martelcontainers diverse geldstromen aangemerkt als witwashandelingen, maar bij de herkomst vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders hoogstens hadden moeten vermoeden dat het om crimineel geld ging. Het hof overwoog dat de vele stortingen en overboekingen vrijwel direct na ontvangst werden overgeboekt naar de bankrekening van de medeverdachte of een bankrekening waarover de medeverdachte kon beschikken. Vaak werd hierbij gebruik gemaakt van een omschrijving die niets te maken had met de daadwerkelijke bestemming van de gelden. En hoewel de verdachte wist dat de medeverdachte eigen bankrekeningen had, heeft hij geen vragen gesteld over de overboekingen. Ook was een relevante omstandigheid dat de verdachte bestuurder was geworden van een bedrijf waarbij hij geen enkele betrokkenheid had en waarover hij geen enkele kennis had. In deze rol verrichtte de verdachte betalingen en opende zelfs de betreffende bankrekening, zonder vragen te stellen aan de medeverdachte. Gezien deze omstandigheden had de verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat de betreffende gelden uit misdrijf afkomstig waren. Daarmee valt zijn wetenschap onder het bereik van artikel 420quater Sr en is de stap naar gewoontewitwassen in de zin van artikel 420ter Sr, dat opzet vereist, juridisch onhoudbaar.
De systematiek van de wet is hierbij doorslaggevend. Artikel 420bis Sr beschrijft opzetwitwassen; artikel 420quater Sr beschrijft schuldwitwassen; artikel 420ter Sr verhoogt de sanctie wanneer de dader van het plegen van witwassen een gewoonte maakt. ‘Gewoonte’ is daarbij geen zelfstandige delictsvorm, maar een kwalificatie die veronderstelt dat aan de bestanddelen van opzetwitwassen is voldaan. Dat volgt niet alleen uit de tekst en ontstaansgeschiedenis van de wet, maar wordt ook consequent zo uitgelegd in de rechtspraktijk en literatuur.
In de parlementaire geschiedenis bij artikel 420ter Sr staat het volgende:
“Degene die een gewoonte maakt van het plegen van opzetheling kan wegens gewoonteheling veroordeeld worden tot een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren (artikel 417 Sr). Zoals de NVvR terecht in haar advies heeft aangegeven, ligt het voor de hand om analoog hieraan ook een gekwalificeerde variant van het nieuwe delict witwassen op te nemen met een verhoogd strafmaximum van een gevangenisstraf van zes jaren. Hiertoe wordt artikel 420ter voorgesteld, strafbaarstellende het een gewoonte maken van het plegen van (opzettelijk) witwassen.”
De wetgever spreekt dus klare taal over de reden waarom gewoontewitwassen in de wet is opgenomen.
Het onderscheid vertaalt zich ook in strafmaxima: 6 jaar voor opzetwitwassen (420bis), 8 jaar voor gewoontewitwassen (420ter) en 2 jaar voor schuldwitwassen (420quater). Dat het hof bij een bewezenverklaring van schuldwitwassen toch de gewoontekwalificatie toepaste, was daarom juridisch onjuist.
AG Frielink had deze uitkomst al scherp in het vizier. In zijn conclusie adviseerde hij dat gewoonteschuldwitwassen geen wettelijke strafbaarstelling kent en dat een schuld-bewezenverklaring de kwalificatie gewoontewitwassen niet kan dragen. De Hoge Raad volgt deze lijn expliciet. Dit biedt de praktijk duidelijkheid en voorkomt constructies met gemengde schuld- en opzetformules in de bewijsredenering.
De Hoge Raad vernietigt het oordeel over gewoontewitwassen, maar het witwassen zelf blijft in stand; het wordt slechts op de juiste plek ondergebracht. De bewezen gedragingen blijven overeind, maar worden nu geschaard onder artikel 420quater Sr. Dat leidt niet tot vrijspraak voor witwassen, maar wel tot het vervallen van de strafverzwarende gewoontekwalificatie. Het gevolg is terugwijzing voor een nieuwe strafoplegging, omdat het wettelijk maximum en daarmee het straftoemetingskader wezenlijk zijn gewijzigd. De strafwaardigheid moet immers worden beoordeeld aan de hand van het juiste straftoemetingskader. Dit is een belangrijk element bij het bepalen van de strafmaat. Het uitgangspunt is dat je geen gewoonte kunt maken van schuldwitwassen, wat logisch is aangezien de vereiste bewustheid ontbreekt: als je het niet wist, kun je er ook geen gewoonte van maken. De wetsystematiek sluit hier logisch op aan.
Heb je hier vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op via [email protected].

No Comments