#380: Frappez, frappez toujours
In de eerdere Vaklunches #375 en #378 schreven wij al over de onderzoeksproblemen die in fraudeonderzoeken vaak voorkomen. Veel onderzoeken worden geplaagd door negatieve effecten van de lange duur van een onderzoek. Daarbij komt de waarheidsvinding al snel in het gedrang en is het de vraag of het onderzoek dan nog voldoende basis kan bieden voor een eerlijk proces. Het is van belang om deze vraag te blijven stellen aan het Openbaar Ministerie. Niet enkel of pas ter zitting, maar juist vóórdat het zover is. Alleen dan kan worden voorkomen dat betrokkenen met een (wellicht onterechte) openbare procedure worden geconfronteerd, met alle mogelijke gevolgen van dien.
In de jurisprudentie zijn vele voorbeelden te vinden van zaken waarin de verdediging heeft weten bloot te leggen dat het onderzoek gemankeerd is. Hoewel de jurisprudentie rondom vormverzuimen slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden toelaat dat dergelijke mankementen tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dienen te leiden, lijken rechters steeds meer gronden te zien om te oordelen dat het onderzoek onvoldoende is. Daarbij worden feitenrechters door advocaat-generaal mr. Bleichrodt inmiddels ook aangemoedigd, zie daarvoor zijn zeer lezenswaardige conclusie van 30 juni 2020 (r.o. 181 – 189).
De heersende gedachte dat een verdachte nooit en te nimmer voordeel mag hebben van fouten van de opsporingsinstantie, lijkt langzaamaan ruimte te maken voor de genuanceerdere gedachte dat strafrechtelijke onderzoeken zorgvuldig moeten worden uitgevoerd. Het onderzoek moet dusdanig stevig zijn dat het onderzoek het ingrijpende middel van de inzet van het strafrecht en een openbare terechtzitting kan dragen.
In de praktijk lijkt het vaak een onmogelijke opgave om het Openbaar Ministerie te laten inzien dat een onderzoek moet worden gestopt. De onderzoekstrein van het Openbaar Ministerie en opsporingsinstanties dendert in de regel altijd door in de richting van het eindstation: de openbare zitting. De jurisprudentie maakt echter steeds duidelijker binnen welke contouren het onderzoek van het Openbaar Ministerie zich moet afspelen. Zodra duidelijk is dat het onderzoek die contouren overschrijdt zou het niet nodig moeten zijn om een rechterlijk oordeel te vragen. Het Openbaar Ministerie moet dan voldoende zelfreflectie hebben om die stap niet meer te zetten. Daarbij zullen de overbelaste rechtbanken – die nog altijd herstellende zijn van COVID-19 – gebaat zijn.
Dat het Openbaar Ministerie overigens wel degelijk tot zelfreflectie in staat is, blijkt wel uit een recent arrest van Gerechtshof Amsterdam waarin het Openbaar Ministerie voor de vrijspraak van de verdachte van het ten laste gelegde corruptie heeft gepleit vanwege de onbetrouwbaarheid van getuigenverklaringen. Datzelfde arrest laat zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie zien dat het van belang is dat het Openbaar Ministerie die zelfreflectie tijdig toont en dat een openbare rechtszitting wordt voorkomen. Voor de verdachte in het onderhavige onderzoek was de ommekeer van het Openbaar Ministerie te laat. Het hof kwam – ondanks de verzoeken van het Openbaar Ministerie en de verdediging om de verdachte vrij te spreken – toch tot een veroordeling, vanwege een ander inzicht over de betrouwbaarheid van de verklaringen.
Heb je vragen over het voorgaande of wil je hierover van gedachten wisselen? Neem dan contact op met boezelman@hertoghsadvocaten.nl of boer@hertoghsadvocaten.nl. Uiteraard is het ook mogelijk om over dit onderwerp te praten in een digitale Vaklunch on demand.
No Comments