#507: Een goed voornemen is geen geheim

Op 13 januari 2023 is het quitters day, de dag waarop de meeste goede voornemens sneuvelen. Wie echter besluit geen geheim te maken van zijn goede voornemens, heeft een grotere kans op succes. Wat ons betreft zou dit uitgangspunt ook moeten gelden in fiscale boetezaken. Maar een recent gepubliceerde beslissing van de geheimhoudingskamer van hof Den Haag bevestigt dat de inspecteur in dergelijke zaken zijn ‘geheimen’ liever bewaart.

Binnen het fiscale recht kan de inspecteur in geval van opzet of grove schuld een boete opleggen aan belastingplichtigen en deelnemers. Indien bezwaar wordt gemaakt tegen deze beslissing heeft de belanghebbende recht op inzage in de op de zaak betrekking hebbende stukken op grond van artikel 7:4 Awb. Voor boeteprocedures is dit inzagerecht nog eens apart geregeld in artikel 5:49 Awb (#489). Daarmee heeft de wetgever het inzagerecht in boeteprocedures willen laten aansluiten bij het recht op een eerlijk proces zoals opgenomen in artikel 6 EVRM. Het boetedossier moet ter inzage worden gegeven aan degene aan wie de boete is opgelegd. Daaronder vallen volgens de wetgever alle stukken die relevant zijn voor de besluitvorming over de bestuurlijke boete. Het gaat dan in ieder geval om stukken waarmee de boete kan worden onderbouwd, maar ook om stukken die informatie bevatten die ten voordele van de boeteling strekken. Andere relevante stukken betreffen bijvoorbeeld het toestemmingsvereiste voor het opleggen van een deelnemersboete en dat besluitvormingsproces.

Ook binnen het strafrecht bepaalt het relevantiecriterium de omvang van het strafdossier. Dit blijkt uit artikel 149a Sv. Indien stukken ontbreken kan de verdediging op grond van artikel 34 Sv verzoeken processtukken te voegen. In verband hiermee voorziet het Wetboek van Strafvordering zelfs in de mogelijkheid dat de verdediging kennisneemt van al het materiaal dat de FIOD tijdens haar onderzoek heeft verzameld. Het gaat dan niet alleen om processtukken maar óók om materiaal dat de officier van justitie in eerste instantie niet als zodanig heeft gekwalificeerd en het dossier niet heeft gehaald. Dit vanuit de equality of arms-gedachte. De officier van justitie kan de kennisneming en/of voeging van processtukken alleen weigeren indien hij die status betwist, of indien dit onverenigbaar is met 1) het belang van een getuige; 2) een zwaarwegend opsporingsbelang, of 3) het belang van de staatsveiligheid. In dat geval heeft de officier van justitie ook een schriftelijke machtiging nodig van de rechter-commissaris.

Deze specifieke waarborgen kent het fiscale boeterecht dan weer niet. In de praktijk zien wij dan ook dat zodra om inzage in het volledige boetedossier wordt gevraagd, de inspecteur vrijwel altijd eerst enthousiast aan de slag gaat met een dikke zwarte stift. Daarmee houdt de inspecteur (grote) delen van het boetedossier geheim. In de meeste gevallen doet de inspecteur daarbij een beroep op artikel 7:6 of 8:29 Awb wegens ‘intern beraad’, ‘persoonlijke opvattingen’ of ‘strategische overwegingen’. Een soortgelijk standpunt lazen wij in voornoemde beslissing van hof Den Haag, waarin de inspecteur zich op geheimhouding beriep wegens “het belang om zijn procespositie, strategie en werkwijze te kunnen bepalen en op de vrijheid en de vertrouwelijkheid van het interne beraad binnen de Belastingdienst”. De belanghebbende was het daar niet mee eens en stelde daar zijn recht op inzage tegenover. Het hof stelt vervolgens in lijn met artikel 6 EVRM voorop dat belanghebbende een ‘zwaarwegend belang’ heeft bij kennisneming van het dossier nu sprake is van een boeteprocedure die gelijk staat aan strafvervolging. De belangenafweging valt vervolgens en naar onze mening terecht vrijwel volledig uit in het voordeel van de belanghebbende. En als gevolg daarvan moet de inspecteur alsnog delen van het dossier (waaronder interne e-mailcorrespondentie) openbaar maken.

Wij signaleren dat inspecteurs dergelijke uitkomsten willen voorkomen en zoeken naar alternatieve mogelijkheden om passages met ‘intern beraad’, ‘persoonlijke opvattingen’ of ‘strategische overwegingen’ tóch geheim te kunnen houden. In dat geval informeert de inspecteur ons dat hij met het oog op de recente jurisprudentie de geheimgehouden passages niet zal gebruiken voor de onderbouwing van de boete. Dit kan nauwelijks op onze goedkeuring rekenen omdat de inspecteur op deze manier volledig voorbijgaat aan het relevantiecriterium. Daardoor staat het de inspecteur niet vrij om op voorhand stukken buiten het boetedossier te houden omdat sprake zou zijn van bijvoorbeeld ‘intern beraad’. Belanghebbenden zouden op zijn minst de gelegenheid moeten krijgen om, net als in het strafrecht, dergelijke passages op relevantie te controleren. En indien de inspecteur die gelegenheid niet wil bieden, zou dat in alle gevallen en wederom net als in het strafrecht alleen moeten kunnen met een rechtelijke machtiging.

Gelet hierop begrijpen wij niet waarom de inspecteur nog altijd zo krampachtig blijft volhouden dat delen van het boetedossier geheim mogen blijven. Wij blijven in ieder geval hameren op openbaarmaking van de boetedossiers. Als dat geen goed voornemen is.

Heb je hier vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met ons op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.

No Comments

Post a Comment