#472: De civiele rechter over een behoorlijke strafrechtspleging

In het civiele recht komen geregeld strafrechtelijke vraagstukken aan de orde. Zo zal niemand zijn ontgaan dat recent een civiele kort geding rechter een beslissing heeft genomen over de interpretatie van het Wetboek van Strafvordering aangaande het verschoningsrecht. Of hoe rechtbank Amsterdam Sywert van Lienden schorste uit het stichtingsbestuur op verzoek van het Openbaar Ministerie. Op 20 april 2022 kwam een andere interessante rechtsvraag aan de orde bij de civiele rechter, namelijk of een strafrechtelijke transactie zoals bedoeld in artikel 74 Sr kan worden vernietigd op basis van bedrog of dwaling. Dit op grond van de artikelen 3:44, tweede lid, en 6:222 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

In deze zaak werd de vernietiging van een strafrechtelijke transactie gevorderd. De reden voor de transactie was een strafrechtelijk onderzoek dat onder andere was gericht op schending van bedrijfsgeheimen ex artikel 273 Sr. Dit betreft een klachtdelict. Dat betekent dat het OM pas tot vervolging mag overgaan als het slachtoffer tot uitdrukking heeft gebracht dat het strafrechtelijke vervolging wenst. In eerste instantie is in deze zaak aangifte gedaan zonder dat daarin een klacht was opgenomen waarin tot uitdrukking kwam dat het slachtoffer strafrechtelijk vervolging wenste. Dit is later in een aanvullend proces-verbaal wel vermeld. Mede op basis van deze stukken heeft de verdachte destijds een transactie getekend en aan de voorwaarden voldaan.

De strafzaak tegen de medeverdachten ging ondertussen verder. In die procedure is het OM niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor de schending van bedrijfsgeheimen, omdat het proces-verbaal waarin de klacht stond in strijd met de waarheid was opgemaakt. De strafrechter oordeelde dat geen sprake was van boos opzet aan de kant van het OM, maar dat gelet op de onjuistheid het proces-verbaal diende te worden uitgesloten van het bewijs. Door deze uitsluiting werd niet (meer) voldaan aan het klachtvereiste en volgde niet-ontvankelijkheid.

Wat ons betreft is dit vonnis een goede grond om de transactie ter discussie te stellen. De  rechtbank schuift de vordering tot vernietiging op basis van dwaling en bedrog echter met een korte klap terzijde. Een transactie is een strafrechtelijke overeenkomst waarop de bepalingen uit het BW die zien op de totstandkoming en inhoud van de overeenkomst, niet rechtstreeks toepasbaar zijn. De rechtbank verwijst hierbij ook naar twee andere rechtbankuitspraken. Volgens de rechtbank kan er voor het privaatrecht een aanvullende rol zijn weggelegd als (bijvoorbeeld) vragen omtrent de totstandkoming van een transactie rijzen die niet aan de hand van de strafrechtelijke normering kunnen worden beantwoord, mits daarbij de aard van de strafrechtelijke rechtsbetrekking in acht wordt genomen en deze zich daartegen niet verzet. De toets die dus moet worden aangelegd is of bij de totstandkoming van de transactie de beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging in acht zijn genomen, hetgeen mogelijk moet worden aangemerkt als een onrechtmatige daad van de staat.

Voor de invulling van dit criterium hecht de rechtbank grote waarde aan het feit dat geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd waaruit blijkt dat het OM gedurende het transactieaanbod bekend was met het feit dat het gehekelde proces-verbaal in strijd met de waarheid was opgemaakt. Ook overweegt de rechtbank dat het aangaan van een transactie in wezen het risico in zich herbergt dat de strafrechter in de zaak van de medeverdachten tot een ander oordeel komt. Mede op basis van deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat de transactie niet in strijd met een behoorlijke strafrechtspleging tot stand is gekomen.

Wij zetten onze vraagtekens bij het oordeel dat de civielrechtelijke bepalingen aangaande dwaling en bedrog niet van toepassing zijn op de strafrechtelijke transactie. Als dat niet rechtstreeks het geval is dan mag toch op zijn minst van het OM worden verwacht dat een transactie wordt aangegaan onder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Gelet op die normen zou het OM wat ons betreft ervoor in moeten staan dat een transactie niet wordt aangegaan onder de omstandigheden van dwaling en/of bedrog.

Ook vinden wij de overweging dat kennelijk sprake moet zijn van boos opzet aan de zijde van het OM alvorens het in strijd handelt met de beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging, veel te ver gaan. Wij menen dat het handelen conform een behoorlijke strafrechtspleging veel meer omvat dan enkel het niet plegen van strafbare feiten. Het OM is ons inziens verantwoordelijk voor het feit dat onder hun verantwoordelijkheid valse stukken door de politie zijn opgemaakt en mede op basis daarvan een transactie is aangeboden. Het OM mag alleen een transactie aanbieden als deze meent dat het een bewijsbare strafzaak is, hetgeen niet het geval is bij het ontbreken van een klacht bij een klachtdelict. Het zou het OM op zijn minst sieren hier verantwoordelijkheid voor te nemen en de transactie te heroverwegen.

Heb je vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met ons op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.

No Comments

Post a Comment