#602: aanwijzing zelfmelden, medewerking en zelfonderzoek
Op 22 november 2024 publiceerde het Openbaar Ministerie de langverwachte Aanwijzing zelfmelden, medewerking en zelfonderzoek (hierna: de aanwijzing). Hierin worden de voorwaarden en richtlijnen geschetst voor zelfmelden van mogelijke strafbare feiten binnen de sfeer van een rechtspersoon, medewerking aan een potentieel opvolgend strafrechtelijk onderzoek en bijdragen aan de waarheidsvinding door zelfonderzoek. Met de aanwijzing wordt beoogd efficiëntie in strafrechtelijke onderzoeken te bevorderen door een korting van 25 tot 50% op het transactiebedrag of de geldboete te bieden in geval van zelfmelding en medewerking. De inhoud van de aanwijzing is interessant, maar de leemtes erin zijn minstens zo opmerkelijk.
De aanwijzing is opgesplitst in drie onderdelen, te weten (i) zelfmelden, (ii) medewerking aan het strafrechtelijk onderzoek en (iii) zelfonderzoek.
(i) Zelfmelden: wanneer rechtspersonen vrijwillig, volledig en tijdig melding maken van mogelijke strafbare feiten, kan een korting tot 25% worden verleend. Voorwaarden zijn een gestructureerde schriftelijke melding, volledig inzicht in relevante feiten, en het tijdig overhandigen van documenten en gegevens.
(ii) Medewerking aan het strafrechtelijk onderzoek: het Openbaar Ministerie vereist proactieve en volledige samenwerking. Dit omvat onder meer het beschikbaar stellen van bewijsstukken, het vermijden van belemmeringen in het onderzoek, en het faciliteren van toegang tot relevante getuigen en gegevens. Deze samenwerking kan leiden tot een aanvullende korting van maximaal 25%.
(iii) Zelfonderzoek: rechtspersonen kunnen zelf onderzoek verrichten naar de mogelijke strafbare feiten en deze resultaten aanleveren bij het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie beoordeelt de betrouwbaarheid, objectiviteit en de mate waarin het onderzoek bijdraagt aan waarheidsvinding. Een deugdelijk uitgevoerd zelfonderzoek kan de strafverlagende effecten versterken.
Indien het Openbaar Ministerie van mening is dat onvoldoende aan de voorwaarden is voldaan, kan het een lager kortingspercentage toepassen of, in het slechtste geval, volledig afzien van het geven van een korting.
De aanwijzing treedt op 1 januari 2025 in werking, maar roept direct vragen op over de praktische toepasbaarheid. De aanwijzing kent namelijk grote vrijheid toe aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of een rechtspersoon aan de voorwaarden voor strafvermindering voldoet.
Wij kunnen ons voorstellen dat discussies ontstaan over de vraag of een entiteit de melding tijdig heeft gedaan en vervolgens voldoende inzicht verschaft in de feiten. Wanneer is een melding überhaupt tijdig gedaan? Is dat voordat een strafrechtelijk onderzoek loopt naar diezelfde feiten? Of onverwijld nadat men op de hoogte raakt van de mogelijke strafbare feiten? En wanneer is de medewerking aan het strafrechtelijk onderzoek toereikend indien discussie bestaat over de beschikbaarheid van stukken?
Met betrekking tot het verschoningsrecht is in de aanwijzing bijvoorbeeld geregeld dat de rechtspersonen geen geheimhoudersstukken hoeven te verstrekken, tenzij de verschoningsgerechtigde expliciet toestemming geeft. Tegelijkertijd wordt echter benadrukt dat onduidelijkheid of terughoudendheid in het aanleveren van stukken de geloofwaardigheid van een zelfmelding kan ondermijnen. Wat ons betreft een dubbele boodschap.
Wij vragen ons bovendien af wat de positie zal zijn van de natuurlijk(e) persoon/personen betrokken bij de mogelijke strafbare feiten. Daar is in de aanwijzing geen aandacht aan besteed. Bijzonder, nu in nagenoeg alle strafzaken in de sfeer van een rechtspersoon sprake is van een natuurlijk persoon die als verdachte wordt aangemerkt voor het feitelijk leidinggeven aan de strafbare feiten ingevolge artikel 51 Sr. Terwijl de rechtspersoon profiteert van een kortingspercentage door zelfmelding en medewerking, kan de natuurlijke persoon ertoe bewogen – of zelfs gedwongen – worden mee te werken aan het onderzoek, met het risico zichzelf te incrimineren. De natuurlijk persoon blijft immers buiten het bereik van de buitengerechtelijke afdoening en een eventueel kortingspercentage.
Het Openbaar Ministerie heeft in de aanwijzing strikte voorwaarden gesteld voor strafkorting bij zelfmelden en medewerking, maar slaagt er niet in deze ondubbelzinnig en sluitend te formuleren. Dit laat ruimte voor interpretatieverschillen en inconsistentie in de toepassing. Zal de aanwijzing de transparantie bevorderen, of ontstaat er wederom een juridisch grijs gebied?
Heb je hier vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met ons op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.
No Comments