#585: Is de aanvang van de termijn redelijk?
Elke verdachte heeft recht op behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Het uitganspunt is dat de behandeling van de terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar. Een schending daarvan kan niet zonder consequenties blijven. In de regel zal in dat geval een (eventuele) straf gematigd worden. En in heel uitzonderlijke gevallen leidt het bij een feitenrechter tot niet-ontvankelijkheid. Ook in de faillissementsfraude zaak tegen Roger Lips heeft de verdediging betoogd dat de redelijke termijn is overschreden. Dat wekt ook geen verbazing. De zaak trekt al vele jaren veel aandacht in de media. De schrijvende pers heeft er veelvuldig over gepubliceerd, er is aan menig talkshowtafel over gesproken en er is zelfs een documentaire gemaakt. Toch komt de rechtbank in het vonnis tot de conclusie dat de redelijke termijn niet is overschreden. De vraag is namelijk wanneer de termijn begint te lopen.
De verwachting is dat in deze zaak verder zal worden geprocedeerd. Het vonnis toont verschillende punten die zich lenen voor een nader juridisch debat in hoger beroep. Daar zullen we de komende weken ook aandacht aan besteden. Maar eerst zoomen we in op de discussie rondom de redelijke termijn. Want wanneer vangt die nu aan?
Kort na het vonnis in de zaak Lips wees de Hoge Raad in een andere zaak op 9 juli jl. arrest en herhaalde nog eens hoe wordt bepaald wat het aanvangsmoment van de redelijke termijn is:
“Op het aan de verdachte in artikel 6 lid 1 EVRM toegekende recht op berechting binnen een redelijke termijn kan inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop, te rekenen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Een meer specifieke regel daarover valt niet te geven. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als een zodanige handeling te gelden. Wel moeten de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de inleidende dagvaarding als zo’n handeling worden aangemerkt. (Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rechtsoverweging 3.12.1.)”
In de zaak Lips heeft de verdediging betoogt dat de redelijke termijn ruim is overschreden. Uit de overweging van de rechtbank dat “de start van het onderzoek niet heeft te gelden als het aanvangs-moment van de redelijke termijn” lijkt te kunnen worden opgemaakt dat dit de verdedigingslijn is geweest. Daar gaat de rechtbank echter niet in mee. De rechtbank markeert het uitbrengen van de dagvaarding op 31 januari 2023 als eerste ondubbelzinnige daad van vervolging aan.
Maar daarover valt te twisten. Zeker in een dergelijk fraude onderzoek zijn er meerdere daden van vervolging te verwachten. Zo is de kans groot dat er in een vroeg stadium van het onderzoek beslag is gelegd of een zoeking door de FIOD in een woonhuis is gedaan, waar de betrokkenheid van een rechter-commissaris voor nodig is. Dergelijke acties zijn een daad van vervolging. Het zou te ver strekken om te concluderen dat enkel bij zaken waarin sprake is van voorlopige hechtenis, de redelijke termijn aanvangt voordat een dagvaarding is uitgebracht. Die lijn trekt de Hoge Raad overigens ook niet in het recente arrest van 9 juli 2024.
Overigens is het (ook) in fraude zaken geen gegeven dat het Openbaar Ministerie een zaak op zitting brengt. Andere afdoeningen zoals een strafbeschikking of een (hoge) transactie zijn ook mogelijkheden. In dat geval is geen dagvaarding uitgebracht, maar is er wel sprake van vervolging door het Openbaar Ministerie. Dat verhoudt zich niet tot de lijn dat in het geval zo’n zaak wel op zitting komt, het moment van het uitbrengen van de dagvaarding het eerste moment is waarop een vervolging verwacht kan worden. Het is gelet op de inhoud van het vonnis gissen welke omstandigheden de verdediging exact heeft aangevoerd. Maar het lijkt ons in een zaak als deze onbestaanbaar dat het uitbrengen van de dagvaarding op 31 januari 2023 het eerste moment is waaraan Lips “in redelijkheid de verwachting [kon] ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging [zou] worden ingesteld”.
Heb je vragen over het voorgaande of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op met ons op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.
No Comments