#579: De partijdonatie als ‘bribe’
Het blijft mij bezighouden, de vraag wanneer het doen van een partijdonatie moet worden gezien als een omkopingsmiddel. Dit vraagstuk speelt uiteraard in de zaak van De Mos en anderen, waar het arrest van het Hof op vrijdag 21 juni aanstaande wordt verwacht. Het is een interessante vraag, omdat het niet gaat om het geven van snoepreisjes of luxegoederen aan een ambtenaar. Het gaat om een grondrecht, het geven van een partijdonatie, hetgeen dat juist samenhangt met de vrijheid van politieke opvattingen en de vrijheid van vereniging.
In Nederland is dit een vrij uniek vraagstuk; de situatie waarin een partijdonatie in verband wordt gebracht met omkoping. In de zaak Van Reij is een politieke donatie in samenhang met andere giften wel meegewogen, maar ook cassatietechnisch is hier weinig aandacht aan besteed. Maar wat in Nederland wellicht een unicum is, is dat over onze landgrenzen niet het geval en daar kunnen we veel van leren!
Lessen uit de VS over partijdonatie
In de Verenigde Staten is er al de nodige knowhow op dit terrein. Zo heeft de Supreme Court in de VS geoordeeld dat sprake moet zijn van een expliciete quid pro quo als het gaat om partijdonaties. In de zaak McCormick ontving de beklaagde campagnebijdragen van een lobbygroep en sponsorde vervolgens wetgeving die de leden van de groep ten goede kwam. De Supreme Court oordeelde dat de overheid in deze zaak geen expliciete quid pro quo had bewezen en vernietigde de veroordeling.
Voor campagnebijdragen werd strafrechtelijke aansprakelijkheid beperkt tot gevallen waarin bijdragen werden gedaan “in ruil voor een expliciete belofte of toezegging door de ambtenaar om een officiële handeling wel of niet uit te voeren”, waarbij “de ambtenaar verklaart dat zijn officiële handelen zal worden gecontroleerd door de voorwaarden van de belofte of toezegging”.
Dat betekent overigens niet dat het bewijsrecht volledig duidelijk is in de VS. Ook daar worstelen rechters met het duiden van partijdonaties en de expliciete mate van bewijs. Ik verwijs graag naar een artikel van Elkan Abramowitz en Jonathan Sack over dit onderwerp, waarin de nuances ten aanzien van recente jurisprudentie in de VS uiteen worden gezet. Wél duidelijk is dat in relatie tot partijdonaties wordt aangenomen dat er een duidelijke quid pro quo moet zijn. De vraag is met name of het bewijs voor deze quid pro quo ook mag worden afgeleid uit de omstandigheden.
Vergelijking met Nederlandse jurisprudentie
Als we dit naast de Nederlandse jurisprudentie houden, dan wordt aangenomen dat in ‘gewone’ politieke omkopingszaken het bewerkstelligen van een algemene voorkeursbehandeling voldoende is om tot een bewezenverklaring van omkoping te komen. De Hoge Raad heeft zich echter nog niet uitgelaten over de vraag of dit criterium ook van toepassing is op situaties waarin enkel zuivere campagnecontributies ter discussie staan.
Ik zou menen dat het enkel willen verkrijgen van een voorkeursbehandeling niet voldoende zou moeten zijn als daar enkel partijdonaties tegenover staan die binnen de kaders van de wet worden gedaan. Ik snap dat het geven van een dure Rolex, cash gelden en luxueuze reizen aan de ambtenaar een ongeoorloofde voorkeursbehandeling kan bewerkstelligen. Maar voor het inperken van een grondrecht, het geven van partijdonaties, dient de wetgever wat mij betreft een duidelijke en voorzienbare inperking te geven.
De wetgever dient te bepalen door wie, wanneer en hoe een partijdonatie gedaan mag worden. Willen we niet dat lobbyverenigingen partijdonaties doen? Dan ligt daar een taak voor de wetgever. Willen we niet dat rechtspersonen partijdonaties kunnen doen, om de kans op een voorkeursrelatie te voorkomen? Dan ligt daar een taak voor de wetgever.
Expliciete quid pro quo vereist bij partijdonaties
Ik kan mij heel goed vinden in de jurisprudentie van de Supreme Court in de VS waarin wordt erkend dat de partijdonatie een bijzondere positie heeft ten aanzien van de omkopingsbepalingen, omdat deze nauw verband houden met een grondrecht. Eén ding is duidelijk daar, het moet gaan om een duidelijke tegenprestatie, een algemene voorkeursbehandeling zou daar niet volstaan.
Het criterium in Nederland van de voorkeursbehandeling die in relatie tot andere omkopingsmiddelen wordt gehanteerd, voldoet in dat kader wat mij betreft dan ook niet, een expliciete quid pro quo is vereist in dit soort politieke zaken waar het puur en alleen draait om partijdonaties of campagnecontributies.
Heb je hier vragen over of wil je hierover van gedachten wisselen met ons? Neem dan contact op via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl.
No Comments