#577: OM-geheimhoudingsplicht en het strafdossier

In Vaklunch #573 bespraken we enkele weken geleden het kort geding dat een verdachte startte tegen het voornemen van de officier van justitie om informatie uit het strafdossier aan een aangever te verstrekken. Die Vaklunch was vooral gericht op het voorkomen van het – prematuur – verstrekken van processtukken aan een (vermeend) slachtoffer.”  Wij beloofden nog terug te komen op de situatie waarin de verdediging voor een voldongen feit wordt gesteld, en al processtukken aan een (vermeend) slachtoffer zijn verstrekt op basis van artikel 51b Sv.  Dergelijke stukken kunnen worden verstrekt aan een slachtoffer mits die voor strafvorderlijke doeleinden worden gebruikt. Maar in fraudezaken worden die stukken met enige regelmaat opgevraagd voor andere doeleinden. Welke actie kan dan worden ondernomen?

In beginsel moet het strafdossier geheim worden gehouden. Artikel 142 juncto 144 juncto Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO) bepaalt dat de geheimhoudingsbepaling van artikel 13 Wet RO van toepassing is op officieren van justitie. Een uitzondering daarop is het verstrekken van (delen van) het strafdossier aan slachtoffers op basis van artikel 51b Sv. Daarvoor is wel een strafvorderlijk belang van het slachtoffer vereist, zoals het onderbouwen van een voeging als benadeelde partij, het uitoefenen van het spreekrecht of de onderbouwing van een klacht ex artikel 12 Sv.

Dat verstrekking van processtukken aan derden de uitzondering op de regel is, is ook niet gek. Het Openbaar Ministerie heeft onderzoeksbevoegdheden die vergaande inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Informatie uit zo’n onderzoek kan dan ook niet zomaar voor allerlei doeleinden worden aangewend. Onder uitzonderlijke omstandigheden kan dat wel. In dat geval moet het verzoek de zwa(arde)re toets van artikelen 39e en 39f Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) doorstaan.

In financiële strafzaken proberen partijen echter regelmatig via de slachtofferbepaling (delen van) het strafdossier te bemachtigen, om deze bijvoorbeeld in te zetten in een civielrechtelijke procedure. Maar daar is artikel 51b Sv niet voor bedoeld. De beschikking van 11 mei 2015 is een mooi voorbeeld van een rechter-commissaris die door de beweerde strafvorderlijke bedoelingen van het “slachtoffer” heen prikt: “Veeleer lijkt klaagster kennisneming van de stukken te verlangen met het oog op mogelijk in te stellen civiele vorderingen. Onder deze omstandigheden is de regeling van art. 51b Sv. niet van toepassing.”

In deze zaak heeft de officier van justitie zich niet laten verleiden processtukken te verstrekken. Maar wat gebeurt er als de officier van justitie dat wel had gedaan en de verdachte met dat voldongen feit zou worden geconfronteerd omdat die stukken in een civiele procedure worden gebruikt?

Voorop dient te worden gesteld dat in dit verband gedane zaken geen keer nemen. Als het strafdossier al is verstrekt én gebruikt voor andere dan strafvorderlijke doeleinden dan valt dat niet meer terug te draaien. Het wetboek van Strafvordering kent geen correctiemechanisme. Maar als de officier van justitie op onterechte gronden de stukken heeft verstrekt – bijvoorbeeld omdat de verzoeker niet kwalificeert als slachtoffer of dat het belang van het slachtoffer bij verstrekking niet strafvorderlijk van aard is – dan kan mogelijk disciplinair of strafrechtelijk worden ingegrepen.

Op de geheimhoudingsplicht kan immers enkel een inbreuk worden gemaakt indien daar een wettelijke grondslag voor bestaat. De geheimhoudingsplicht van de officier van justitie is stevig. Die volgt niet alleen uit de Wet RO, maar ook uit artikel 52 Wjsg en de eed die een officier van justitie aflegt op basis van artikel 5g Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Indien informatie wordt verstrekt zonder wettelijke grondslag kan dat een schending van de geheimhoudingsplicht opleveren. Daarvoor kan een klacht worden ingediend bij de Nationale Ombudsman.

Ook kan op basis van artikel 46c Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren een disciplinaire maatregel worden opgelegd als de officier van justitie “de bepaling overtreedt waarbij hem (…) de verplichting wordt opgelegd een geheim te bewaren (…)”. Dergelijke disciplinaire maatregelen zijn bijvoorbeeld een berisping, inhouding van salaris, schorsing of ontslag. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval, kan de gedraging van de officier van justitie voldoen aan de vereisten van artikel 272 Sr, en kan de officier worden vervolgd voor schending van het ambtsgeheim.

Deze opties zijn allemaal erop gericht dat de officier van justitie zijn geheimhoudingsplicht niet schendt. Voor de verdachte is het slechts een “doekje voor het bloeden” als die situatie zich voordoet. Juist omdat het Wetboek van Strafvordering geen correctiemechanisme kent, doet een officier van justitie er goed aan om een verzoek ex artikel 51b Sr aan te houden, dan wel de verdediging over een voornemen te informeren. Dat geeft de verdediging de mogelijkheid om zo nodig een rechterlijk oordeel te vragen.

Wij zijn naast de ervaringen uit onze praktijk ook benieuwd naar de ervaringen van andere advocaten en verdachten. U kunt die ervaringen met ons delen via vaklunch@hertoghsadvocaten.nl. Uiteraard kunt u daar ook terecht indien u andere vragen heeft over dit thema of met ons hierover van gedachten wilt wisselen.

No Comments

Post a Comment