#280: Zinderende hitte omtrent artikel 10a AWR
Er is een hittegolf gaande in Nederland. En dat betekent over het algemeen komkommertijd voor de jurisprudentie. Maar niet dit jaar. Deze zomer gaat gepaard met interessante jurisprudentie over het niet of niet volledig doen van een melding ex artikel 10a AWR. Het artikel bepaalt dat een belastingplichtige uit eigen beweging onjuistheden of onvolledigheden bij de Belastingdienst moet melden zodra hij daarvan op de hoogte is gekomen. Bij algemene maatregel van bestuur is vastgelegd voor welke onjuistheden of onvolledigheden dit geldt. In Vaklunch #189 schreven wij reeds over artikel 10a AWR in het strafrecht. Twee weken geleden behandelden wij in Vaklunch #278 de vraag of deze bepaling niet in strijd is met het nemo tenetur beginsel. Deze week stellen wij graag een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland aan de orde.
In deze fiscale zaak was het volgende aan de orde. Tijdens het opmaken van de jaarstukken over het jaar 2011 bleek dat over dit jaar een omzetbelastingschuld bestond. In 2011 zijn door de ondernemer in geheel geen aangiften omzetbelasting ingediend. De omzetbelastingschuld is in de balans opgenomen maar er is vervolgens geen melding gemaakt van de betreffende omzetbelastingschuld.
De inspecteur stelt naheffingsaanslagen vast en legt een tweetal boetes op. De eerste boete is gebaseerd op artikel 10a AWR voor het niet indienen van een suppletie aangifte op het moment dat de ondernemer op de hoogte was van de belastingschuld. De tweede boete is gebaseerd op artikel 67f AWR; het opzettelijk niet voldoen van de belasting die op aangifte verschuldigd is.
De rechtbank overweegt dat artikel 10a AWR telkens in samenhang met een bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) bepaalde regeling moet worden gelezen. In het onderhavige geval is de boete opgelegd op grond van de informatieverplichting van artikel 15 Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting. In artikel 15, eerste lid, van het UB OB is de verplichting oplegt om, zodra een belastingplichtige een onjuistheid of onvolledigheid in een gedane aangifte constateert dit kenbaar gemaakt moet worden aan de Belastingdienst. Nu de ondernemer in het geheel geen aangiften heeft gedaan kan geen boete worden opgelegd voor het niet herstellen van onjuistheden in een aangifte die al is gedaan. Op grond daarvan wordt de boete vernietigd.
De boete die is opgelegd op basis van artikel 67f AWR wordt eveneens verminderd. De reden daarvoor is niet geheel duidelijk. Tijdens de zitting stelt de inspecteur zich blijkens de uitspraak zich alsnog op het standpunt dat de boete vernietigd dient te worden. Wat hiervan de reden is volgt niet uit de uitspraak en de rechtbank conformeert zich aan het standpunt van de inspecteur zonder nadere toelichting.
Wij vinden deze uitspraak van de rechtbank zuiver en in overeenstemming van de wet. Het is wel jammer dat de rechtbank zich niet heeft uitgelaten over de samenloop van de boetes op grond van artikel 67f AWR en 10a AWR en het nemo tenetur beginsel. Wellicht was dit voor de inspecteur de reden om de boete alsnog te vernietigen? Onze opvatting over artikel 10a AWR en het nemo tenetur beginsel is terug te lezen in Vaklunch #278.
Heb je vragen over artikel 10a AWR of hierover van gedachten willen wisselen met ons, neem dan contact op via boezelman@hertoghsadvocaten.nl of boer@hertoghsadvocaten.nl.
No Comments