#183: Beroepsverbod en het legaliteitsbeginsel
Op grond van art. 28 lid 1 sub 5 Sr kan een beroepsverbod als bijkomende straf worden uitgesproken. In de wetsgeschiedenis is omschreven dat een beroepsverbod is bedoeld als een zware sanctie. Het dient niet lichtvaardig te worden opgelegd. Sinds 1 april 2010 is het aantal delicten waarvoor een beroepsverbod kan worden opgelegd flink uitgebreid. Sindsdien lijkt ook een toename waarneembaar van het aantal zaken waarin een beroepsverbod wordt opgelegd. Voor deze uitbreiding van het beroepsverbod is geen overgangsrecht bepaald. En hoewel het legaliteitsbeginsel behoort tot de fundamenten van het strafrecht, lijkt dit toch af en toe te worden vergeten. Op 6 september 2016 is het legaliteitsbeginsel in relatie tot het beroepsverbod nog eens specifiek aan de orde gekomen in een arrest van de Hoge Raad.
Allereerst een korte toelichting op de bijkomende straf van het beroepsverbod. Het ontzetten uit een beroep is slechts mogelijk indien deze sanctie expliciet op de overtreden strafbepaling is gesteld. Een voorbeeld van een bepaling waarin het ontzetten van rechten ex art. 28 Sr mogelijk is gemaakt, betreft art. 420quinquies. Op basis van dit artikel kan een beroepsverbod worden uitgesproken wanneer sprake is van een veroordeling wegens (schuld)witwassen. Een beroepsverbod voor witwassen kan reeds sinds 14 december 2001 worden opgelegd.
Als gezegd is sinds 1 april 2010 het aantal misdrijven waarvoor een beroepsverbod kan worden opgelegd, uitgebreid. Op grond van de wet is het nu ook mogelijk een beroepsverbod op te leggen voor valsheid in geschrift in de zin van artikel 225 Sr. Een en ander volgt uit artikel 235 Sr. Als sprake is van een veroordeling voor het opzettelijk indienen van een onjuiste belastingaangifte in de zin van artikel 69 AWR, dan kan ook een beroepsverbod worden opgelegd op basis van het zesde lid van datzelfde artikel. Van enig overgangsrecht is geen sprake.
Uit een onderzoek van het WODC komt naar voren dat ontzettingen uit beroep of ambt niet vaak voorkwam. In de periode 1995-2008 werd een ontzetting uit beroep of ambt slechts in 123 zaken opgelegd. Ons is geen onderzoek bekend van de periode nadien maar een zoekslag op rechtspraak.nl leert dat het beroepsverbod tegenwoordig regelmatig voorkomt. Uit de jurisprudentie komt naar voren dat met name een beroepsverbod wordt opgelegd indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zich voordoen indien sprake is van recidive of een groot aantal benadeelden.
Onderdeel van die jurisprudentie is het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwaren van 27 mei 2014. In die zaak oordeelde het hof dat de verdachte als belastingadviseur een overeenkomst valselijk had opgemaakt en opzettelijk onjuiste aangiften voor de vennootschapsbelasting en de inkomstenbelasting had gedaan. Van belang is dat de belastingadviseur een en ander in de uitoefening van zijn beroep had gedaan. Waren het zijn privé aangiften, dan zouden wij menen dat een dergelijk beroepsverbod niet kan worden opgelegd. Het hof overweegt in deze zaak echter specifiek dat de verdachte de aangiften als belastingadviseur heeft gedaan. Een eerdere veroordeling voor valsheid in geschrifte, de houding van de verdachte op de zitting en het feit dat de verdachte nog altijd actief was als belastingadviseur maakte volgens het hof dat grote kans bestond op recidive. Om die reden oordeelde het hof dat de verdachte uit zijn recht om als belastingadviseur op te treden moest worden ontzet voor de duur van vijf jaar.
In cassatie wordt erover geklaagd dat de feiten waarvoor de verdachte is veroordeeld voor 1 april 2010 hebben plaatsgevonden. De verandering van het sanctierecht sinds 1 april 2010 is minder gunstig voor de verdachte en had dus – gelet op het legaliteitsbeginsel als verwoord in artikel 1 Sr. – niet voor deze feiten mogen worden opgelegd.
De Hoge Raad maakt hier weinig woorden aan vuil en oordeelt met een simpele verwijzing naar artikel 1, eerste lid, Sr dat het hof heeft miskend dat het beroepsverbod – gelet op het legaliteitsbeginsel – buiten toepassing had dienen te blijven. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak uitsluitend voor zover het hof de verdachte heeft ontzet van het recht tot uitoefening van het beroep van belastingadviseur/belastingconsulent. En daarmee is de zaak ten einde gekomen.
Heb jij al vaker te maken gehad met de bijkomende straf van het beroepsverbod? Welke bijzondere omstandigheden lagen aan een dergelijk beroepsverbod ten grondslag?
No Comments